Zeventiende zondag na Pinksteren
Epistel
Efes. 4, 16
Broeders - ik, die
boeien draag omwille van de Heer - ik bid u, toch een leven te leiden, dat in
overeenstemming is met de roeping, die gij ontvangen hebt.
Wilt in alle
nederigheid en zachtmoedigheid, met geduld elkander liefdevol verdragen, vol
ijver om de eenheid van geest te bewaren in de band van de vrede.
Eén lichaam
en één geest, zoals gij geroepen werd met één en hetzelfde vooruitzicht van
deze roeping.
Eén Heer, één geloof, één doopsel.
Eén God en Vader van allen,
Die boven allen en door alles en in ons allen is; Die gezegend is in de eeuwen
der eeuwen.
Amen.
Evangelie
Mt. 22, 3446
In die tijd
kwamen de farizeeën bij Jezus, en een van hen, een wetgeleerde, trachtte Hem op
de proef te stellen door te vragen: Meester, wat is het grootste gebod in de
Wet?
Jezus antwoordde hem: Gij zult de Heer, uw God, beminnen uit geheel uw
hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.
Dat is het grootste en
eerste gebod.
En het tweede is daaraan gelijk: gij zult uw naaste beminnen,
zoals u zelf!
Op deze twee geboden berust de gehele Wet en de profeten.
Terwijl
nu de farizeeën zo bij elkander stonden, stelde Jezus een vraag aan hen: Wat
dunkt u van de Christus?
Van wie is Hij de Zoon?
Zij antwoordden Hem: Van
David.
Hij zei hun: Hoe komt het dan, dat David in de Geest Hem Heer noemt,
als hij zegt: "De Heer zei tot mijn Heer; zit neer aan Mijn rechterhand,
tot Ik uw vijanden neerleg als een voetbank voor uw voeten." Als nu David
Hem Heer noemt, hoe is Hij dan zijn Zoon?
En niemand was in staat Hem daarop
een antwoord te geven; en van die dag af waagde het ook niemand meer om Hem nog
vragen te stellen.
|
|