Zevende zondag na Pinksteren
Epistel
Rom. 6, 19-23
Broeders, ik wil
gewoon-menselijk spreken, vanwege de zwakheid van uw vlees.
Evenals gij
namelijk in het verleden uw ledematen als slaven in dienst hebt gesteld van de
onreinheid en ongerechtigheid, om kwaad te doen, zo moet gij thans uw ledematen
als slaven in dienst stellen van de gerechtigheid, om heilig te worden.
Want in
de tijd, dat gij slaven waart van de zonde, stond gij niet in dienst van de
gerechtigheid.
Maar wat voor vrucht had gij toen van datgene, waarover gij u
thans schaamt?
Het einde immers daarvan is de dood.
Thans echter, nu gij
vrijgemaakt zijt van de zonde, maar slaaf zijt geworden van God, nu hebt gij
als vrucht ervan, dat gij heilig wordt, en tot slot: het eeuwige leven.
Want de
soldij van de zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwige leven
in Christus Jezus, onze Heer.
Evangelie
Mattheüs 7, 15-21
In die tijd
sprak Jezus tot Zijn leerlingen: Weest op uw hoede voor de valse profeten; want
zij komen tot u in schaapskleren, maar van binnen zijn het roofgierige wolven.
Aan hun vruchten kunt gij ze kennen.
Kan men wel druiven plukken van doornen,
of vijgen van distels?
Zó draagt iedere goede boom goede vruchten, maar een
slechte boom draagt slechte vruchten.
Een goede boom kan geen slechte vruchten
dragen, en een slechte boom kan geen goede vruchten dragen.
Elke boom, die geen
goede vruchten draagt, zal worden omgehakt, en in het vuur geworpen.
Dus aan
hun vruchten kunt gij ze kennen.
Niet ieder, die tot Mij zegt: Heer! Heer! zal
het rijk der hemelen binnengaan; maar alleen hij, die de wil volbrengt van Mijn
Vader in de hemel, hij zal het rijk der hemelen binnengaan.
|
|