Wees mij, zondaar genadig

Broeders en zusters in Christus,
Christus houdt ons vandaag een gelijkenis voor, de parabel van de Farizeeër en de Tollenaar, we zien in deze parabel twee verschillende personen.
De één denkt dat hij volmaakt gelovig en trouw is en ziet neer op de medemens.
De ander is helemaal niet trouw aan de wet en het gebed, maar wel in het erkennen van zijn zwakheden.
Maar het gaat in dit evangelie niet zozeer om twee mensen, maar om twee levenshoudingen.
Levenshoudingen die ook vandaag de dag nog even actueel zijn als in de tijd van Christus.
Deze twee mensen gingen naar de tempel om te bidden.
Het gaat dus in dit evangelie over bidden.
Over de kwaliteit van het bidden.
Laten we eerst eens kijken naar die Farizeeër.
Farizeeërs waren degenen die de voorschriften van de wet heel ernstig en radicaal namen, kortom hij is een hoog gewaardeerd man.
Hij doet alleen maar wat goed is.
Hij dankt God zelfs dat hij niet is zoals de andere mensen.
Hij vast en geeft een tiende van hetgeen hij bezit.
Maar er is één ding dat hij vergeet en wat hij zelf niet eens door heeft.
 

Afbeelding invoegen

Door te denken dat hij helemaal geen fouten maakt, dat hij volmaakt is, een op en top rechtvaardig man, zo maakt hij zichzelf tot God.
Broeders en zusters, jezelf tot God maken is misschien wel de gevaarlijkste dwaalweg die een mens kan inslaan.
Het denken dat je niet bent als de rest van de mensen.
De hemel zou dan moeten applaudisseren bij het zien van al die goede werken.
Maar hiermee wordt God buiten spel gezet en alle deuren naar Hem toe worden gesloten.
De andere persoon, een tollenaar, zien we in een hoekje achterin de tempel staan.
Hij is anders dan de Farizeeër, want hij kan niet bidden, hij vindt geen woorden, kent de psalmen niet.
Er is maar één zinnetje dat hij kan stamelen: "O God, wees mij, zondaar genadig”!
Het is maar heel weinig, het zijn zes woordjes, maar dat is voor God genoeg.
Met die ene zin, in één zucht gezegd.
Hij heeft alleen maar een rouwmoedig hart te bieden.
Hij opent zijn hart voor God.
Dat is bidden.
Op het onherroepelijke moment dat de mens voor God staat, kan hij alleen maar rouwmoedig bidden, al zijn het maar die zes woordjes: "O God, wees mij, zondaar genadig”.
Dat is de houding die wij moeten aannemen tegenover God, op het onontkoombare moment van de waarheid.
Het moment dat we allemaal eens zullen ondergaan, dan maakt het niet meer uit, wat je bent, of je carrière hebt gemaakt, arm of rijk leek of geestelijke, iedereen zal zich moeten verantwoorden.
Dan zal de waarheid zichtbaar worden en de aardse glans van ons afvallen.
De tollenaar heeft nog een lange weg te gaan, maar die weg ligt open, want hij heeft zijn hart geopend.
Het is bij hem een soort ontmaskering, waarmee hij het kwaad begint te breken.
Hij ging gerechtvaardigd naar huis, want al wie zich verheft, zal vernederd, maar wie zich vernedert , zal vergeven worden. ( Luc. 18,14)
Beste medegelovigen, Nu zouden wij ons af kunnen gaan vragen: in welke persoon vindt ik mijzelf terug, in de farizeeër of in die tollenaar?
Ja, zo gemakkelijk is dat nu ook weer niet, het gaat om een levenshouding die in één en dezelfde mens terug te vinden is.
En als we eerlijk zijn, moeten we bekennen dat wij van beide figuren wel iets in ons hebben.
Wij beroepen ons vaak op onszelf, hebben God soms niet nodig.
Maar op hetzelfde ogenblik is er diep in ons hart die tollenaar.
"Ach, Heer, wie ben ik, met alle tekortkomingen en fouten, met alle menselijke trekjes.”
En dan mogen wij ons met gebogen hoofd op de borst kloppen en met een oprecht hart zeggen: "O God, wees mij, zondaar genadig.”
Amen.
 
Hans Smits