Vijftiende zondag na Pinksteren
Epistel
Gal. 5, 25-26; 6, 1-10
Broeders, nu wij een
geestelijk leven in ons dragen, zorgen wij nu ook naar de geest te leven.
Laten
wij geen ijdele eer najagen, zodat wij elkander tergen of benijden.
Broeders,
ook als iemand onbedacht in zonde is gevallen, dan moet gij, als geestelijke
mensen, zo iemand terechtwijzen in de geest van zachtmoedigheid, en wel acht
geven op u zelf, dat ook gij niet in bekoring komt.
Draagt elkanders lasten;
dan zult gij zo de wet van Christus vervullen.
Want als iemand zich verbeeldt,
dat hij wat is, terwijl hij niets is, dan bedriegt hij zichzelf.
Laat daarom
iedereen zijn eigen werk onderzoeken; dan zal hij alleen bij zichzelf reden hebben
om te roemen, zonder zich te vergelijken met een ander.
Want iedereen zal zijn
eigen last moeten dragen.
Wie echter onderricht ontvangt in de leer, moet aan
degene, die hem onderricht geeft, van alle goeds meedelen.
Wilt u zelf niet
misleiden; God laat niet met Zich spotten.
Wat de mens zaait, dat zal hij ook
oogsten.
Daarom wie in het vlees zaait, zal ook van het vlees het verderf
oogsten; wie echter zaait in de geest, zal van de geest eeuwig leven oogsten.
Laten wij derhalve het goede blijven doen, zonder te verslappen; want als wij
de moed niet opgeven, zullen wij te zijner tijd oogsten.
Daarom laten wij,
zolang wij tijd hebben, goed doen aan iedereen, maar vooral aan de huisgenoten
des geloofs.
Evangelie
Lc. 7, 11-16
In die tijd
ging Jezus naar een stad, die Naïm heette; en Hij was vergezeld van Zijn
leerlingen en een talrijke menigte.
Toen Hij de stadspoort naderde, werd er
juist een dode uitgedragen, een enige zoon van zijn moeder, en deze was weduwe;
en een grote menigte uit de stad was bij haar.
Toen de Heer haar zag, kreeg Hij
innig medelijden met haar en zei tot haar: Ween niet!
Dan kwam Hij naderbij en
raakte de lijkbaar aan. (De dragers bleven stilstaan.)
Vervolgens sprak Hij:
Jongeling, Ik zeg u: sta op!
En de dode ging overeind zitten en begon te
spreken.
En Hij gaf hem terug aan zijn moeder.
En vrees greep allen aan, en zij
verheerlijkten God en zeiden: Een groot profeet is onder ons opgestaan, en: God
heeft Zijn volk bezocht.
|
|