Twaalfde zondag na Pinksteren

 
Epistel
2 Kor. 3, 4-9
Broeders, zulk een zelfvertrouwen hebben wij door Christus, steunend op God.
Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn, om iets uit te denken, alsof het voortkwam van onszelf; integendeel, al onze bekwaamheid komt van God - van Hem, Die ons gemaakt heeft tot bekwame bedienaren van een nieuw verbond, dat niet bestaat in letter, maar in geest.
De letter immers brengt de dood, maar de geest maakt levend.
Welnu, indien de bediening, die leidde tot de dood en die met letters in stenen gegrift was, met zoveel luister was omgeven, dat de kinderen van Israël Mozes niet in het gezicht konden zien vanwege de glans van zijn gelaat - en deze was toch slechts van voorbijgaande aard - hoe zal dan niet veel meer de bediening van de Geest in heerlijkheid zijn?
Want als de bediening, die tot veroordeling voert, reeds zo heerlijk is, dan is toch zeker de bediening, die tot gerechtigheid leidt, veel overvloediger in heerlijkheid.
 
Evangelie
Lc. 10, 23-37
In die tijd sprak Jezus tot Zijn leerlingen: Zalig de ogen, die zien, wat gij ziet!
Want Ik zeg u: vele profeten en koningen hebben er naar verlangd te zien, wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien - en te horen, wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord!
En zie, er stond een wetgeleerde op, die Hem op de proef wilde stellen door te vragen: Meester, wat moet ik doen, om eeuwig leven te verwerven?
En Hij sprak tot hem: Wat staat er geschreven in de Wet?
Wat leest gij daar?
En de ander gaf ten antwoord: "Gij zult de Heer, uw God, beminnen uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met al uw krachten en met geheel uw verstand - en uw naaste als uzelf."
En Hij zei hem: Gij hebt goed geantwoord!
Doe dat, en gij zult leven!
De ander nu wilde zich rechtvaardigen, en stelde daarom aan Jezus de vraag: Maar wie is dan mijn naaste?
En Jezus hernam en zei: Een zeker iemand reisde van Jeruzalem naar Jericho, en viel in handen van rovers; deze beroofden hem van alles, en brachten hem vele wonden toe; zo lieten zij hem halfdood liggen, en gingen heen.
Toevallig kwam een priester langs dezelfde weg; hij zag hem, maar ging verder.
Zo kwam er ook een leviet voorbij; hij zag hem, maar ging verder.
Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam daar ook voorbij.
En toen hij hem zag, kreeg hij medelijden; hij ging naar hem toe, en verbond zijn wonden, terwijl hij er olie en wijn op deed; dan zette hij hem op zijn lastdier, bracht hem naar een herberg, en droeg zorg voor hem.
En de volgende dag nam hij twee tienlingen, gaf ze aan de waard, en zei: Zorg goed voor hem; en wanneer gij nog meer onkosten hebt, zal ik ze u vergoeden, als ik terugkom.
Wie van deze drie is naar uw mening de naaste geweest van de man, die in handen van de rovers gevallen was?
En hij antwoordde: Diegene, die hem barmhartigheid heeft bewezen.
En Jezus zei hem: Ga dan heen, en doe gij ook zo!
 
 
 
 
 
 
 
 


 

Afbeelding invoegen