Octaafdag van de H. Johannes*

"Deze is de gelukzalige Evangelist en Apostel Johannes, die om het voorrecht van een bijzondere liefde verdiende door de Heer hoger dan de andere apostelen te worden geëerd.
Deze is de leerling, die Jezus beminde, die bij het avondmaal aan de borst van de Heer rustte.” (3de responsorie van de 1ste nachtwake op het feest van de Apostel)
Op de feestdag zien wij Johannes meer in het gevolg van de Koning, als banierdrager van de maagdelijke, vandaag echter op de octaaf dag zien wij zijn persoon en de betekenis voor de Kerk.
Hij is werkelijk de grote leraar, wiens mond de Heer in het midden van de Kerk heeft geopend”(introïtus). Johannes heeft op de vorming van de christelijke liturgie, aan welke wieg hij stond, een blijvende invloed uitgeoefend.
Zijn voorstelling van Christus is die van is die van onze Liturgie.
"onder de vier Evangeliën, of beter gezegd onder de vier boeken van het ene Evangelie, heeft de H. Johannes, die met recht om zijn verheven opvatting met een adelaar wordt vergeleken, hoger en verstandelijker dan de drie anderen zijn Leer verheven.
En hij wil, dat in zijn vlucht ook onze harten zich verheffen.
Want de drie anderen Evangelisten verkeerden als het ware met de mens Christus op aarde en zeiden van zijn Godheid maar weinig.
Deze echter – als viel het hem zwaar op aarde te vertoeven – verhief zich onmiddellijk bij het begin van zijn evangelie, niet alleen boven de aarde en alle kringen in de lucht van het uitspansel, maar ook boven het gehele koor van de engelen en kwam aldus tot Hem, door wie alles is gemaakt.” (de H. Augustinus 3de les van de nachtwake)
 

Afbeelding invoegen

De Liturgie toont ons de Heer bijna dagelijks in drie voorstellingen, die Johannes ons heeft getekend: als het "Woord” (de Logos), het LAM en als de Koning.
Dat zijn echte Johannes voorstellingen.
Dagelijks bidden wij op het einde van de Mis het verheven begin van het Johannes Evangelie, dat ons in de onmetelijke hoogten en diepten van de Godheid voert en ten laatste zinken wij op de knieën bij de zin: "En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons zijn tent opgeslagen.”(Joh.1,14). Al is de proloog van Johannes om een anderen reden in de Mis gekomen (oorspronkelijk is hij een exorcisme), thans bedoelt hij ons het beeld van Christus te tonen, beoogt zij ons een samenvatting te geven van datgene, wat ons in de Mis ten deel viel.
Mochten wij toch de vlucht van de gedachten van Johannes volgen! (heb ik wel ooit de proloog van Johannes doordacht?)
Het tweede beeld van het LAM beslaat een grote plaats in onze Liturgie.
Wij horen het reeds in het Gloria in Exelsis Deo, maar eerst goed bij het Agnus Dei, waarin wij bidden tot het Lam Gods, dat "de zonden van de wereld wegneemt”.
Johannes heeft dit zijn lievelingsbeeld als kostbaar erfstuk in de mond van zijn eerste meester, sint Jan de Doper ontvangen en hij heeft er zijn leven lang trouw over gewaakt, zoals wij uit de Geheime Openbaring afleiden.
Het is dan ook als geen tweede de echte offervoorstelling van de Heer, zoals Hij zich in de H. Mis offert.
– Het beeld van CHRISTUS als Koning hebben ook wel anderen naast Johannes getekend (Paulus, Petrus), maar hij heeft dat beeld het meest consequent vastgehouden in het Evangelie en in de Geheime Openbaring.
Herinneren wij ons dat dit tafereel bij elk slot van een officieel gebed schittert: "Die leeft en als Koning regeert.”
Ons gebed voor vandaag zij, dat wij één vonk van die liefde voor CHRISTUS ontvangen, die de lievelingsapostel vervuld heeft.
Lezing uit de heilige Schrift (Romeinen 6):
De apostel Paulus legt nu uit, dat de christen eigenlijk met de zonde niets meer te doen heeft, want ten 1ste de oude mens is in het Doopsel met Christus begraven, een nieuwe is uit het water verrezen.
2de hij werd met Christus gekruisigd en stond met Hem op.
Daaruit volgt, dat hij voor altijd aan de zonde is afgestorven: "Hoe zouden wij in de zonde voort blijven leven, nu wij allen daaraan zijn afgestorven:
Of weet gij niet dat wij allen die gedoopt zijn tot de gemeenschap van Christus Jezus behoren, dat wij gedoopt zijn tot de gemeenschap met zijn dood?
In die gemeenschap met zijn dood, zijn wij dus begraven met Hem door het Doopsel, opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden, zoals Christus door de heerlijkheid van de Vader uit de doden is opgewekt.
Want wanneer wij met Hem zijn samengegroeid door het beeld van zijn dood, dan zullen wij dat ook wezen door dat van zijn verrijzenis.
Dit weten wij: onze oude mens is gekruisigd met Hem, opdat het zondige lichaam ten onder zou worden gebracht en wij niet langer slaven van de zonde zouden zijn…
Zijn wij met Christus gestorven, dan geloven wij ook, dat wij met hem zullen leven.” (Hier wordt de band tussen Pasen en Doopsel duidelijk uitgesproken, zoals die sinds de oudste tijd in de Liturgie werd toegepast).
Deze gedachte werkt Paulus nader uit door het beeld van de verhouding van de slaven tot hun meesters.
Vroeger dienden zij de zonde als meesteres; de vruchten waren daden, waarover wij ons schamen moesten, het einde is de dood.
Nu dienen wij een andere meesteres, de Gerechtigheid.
Nu moeten we ons geheel en al in de nieuwe dienst stellen.
De vrucht is een heilig leven, het einde is de zaligheid.
"Want de soldij van de zonde is de dood; het genadegeschenk van God echter is het eeuwig leven in Christus Jezus onze Heer”.