Negentiende zondag na Pinksteren
Epistel
Efes. 4, 23–28
Broeders, vernieuwt u
zelf wat uw geestelijke gesteltenis betreft, en bekleedt u met de nieuwe mens,
naar Gods beeld geschapen in gerechtigheid en heiligheid, die voortvloeit uit
de waarheid.
Daarom moet gij de leugen afleggen en ieder tegenover zijn evenmens
de waarheid spreken; want wij zijn ledematen ten opzichte van elkander.
Als gij
toornig wordt, zondigt dan niet; laat de zon over uw gramschap niet ondergaan.
Geeft de duivel geen kans.
Wie een dief was, moet zorgen voortaan niet meer te
stelen; laat hij liever werken en met eigen handen nuttige arbeid verrichten,
om zo iets te hebben, dat hij kan geven aan iemand, die gebrek lijdt.
Evangelie
Mt. 22, 1–14
In die tijd richtte
Jezus Zich in gelijkenissen tot de opperpriesters en farizeeën, en sprak: Het
rijk der hemelen gelijkt op een koning, die een bruiloftsmaal aanrichtte voor
zijn zoon.
En hij zond zijn dienaren uit, om de genodigden ter bruiloft te
roepen, maar zij wilden niet komen. Opnieuw zond hij andere dienaren met de
opdracht: Zegt aan de genodigden: Ziet, mijn gastmaal staat gereed, mijn ossen
en mestvee zijn geslacht, en alles is klaar; komt nu ter bruiloft!
Maar zij
stoorden zich er niet aan, en gingen heen, de een naar zijn landgoed, de ander
naar zijn zaken; en weer anderen grepen zijn dienaren vast, mishandelden hen en
bracht hen om het leven.
Toen de koning dit hoorde, ontstak hij in toorn; hij
zond zijn legers, verdelgde de moordenaars, en stak hun stad in brand.
Vervolgens zei hij tot zijn dienaren: Het bruiloftsmaal is wel gereed, maar de
genodigden waren het niet waard.
Gaat daarom naar de kruispunten van de wegen,
en roept allen ter bruiloft, die gij daar vindt!
En zijn dienaren gingen heen
naar de wegen, en brachten allen, die zij vonden, bijeen, slechten zowel als
goeden; en de bruiloftszaal werd met gasten gevuld.
Toen nu de koning
binnentrad om de gasten te zien, bemerkte hij er één zonder bruiloftskleed aan.
En hij sprak tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier binnengekomen zonder
bruiloftskleed aan?
Maar de ander stond sprakeloos.
Toen zei de koning tot zijn
dienaren: Bindt hem handen en voeten, en werpt hem naar buiten in de
duisternis: daar zal geween zijn en geknars der tanden.
Want velen zijn
geroepen, maar weinigen uitverkoren.
|
|