Evangelie: Zondag onder het Octaaf van Kerstmis
Epistel
Gal. 4, 1-7
Broeders, al de tijd,
dat een erfgenaam onmondig is, verschilt hij niets van een slaaf, al is hij ook
de heer van alles is.
Maar hij staat onder voogden en beheerders tot aan de
tijd, die zijn vader heeft vastgesteld.
Zo stonden ook wij, toen wij nog onmondig
waren, als slaven onder de beginselen der wereld.
Maar toen de volheid der
tijden kwam, zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw, geboren onder de Wet,
om hen, die stonde onder de Wet vrij te kopen, opdat wij zouden worden
aangenomen tot zonen.
Welnu, gij zonen zijt, heeft God de Geest van zijn Zoon
neergezonden in uw harten, en deze roept: Abba, Vader!
Zodoende is men geen
slaaf meer, maar zoon; doch wie zoon is, is ook erfgenaam door God.
Evangelie
Lc. 2, 33-40
In die tijd
stonden Josef en Maria, de moeder van Jezus, verbaasd over hetgeen er van Hem
gezegd werd.
En Simeon zegende hen en sprak tot Maria, Zijn moeder: "Zie, deze
is bestemd tot val en opstanding van velen in Israël en tot een teken dat wordt
tegengesproken, en ook uw ziel zal met een zwaard doorboord worden, opdat de
gezindheid des harten van velen openbaar worde.
Daar was ook een profetes
Anna, de dochter van Phanuel, uit de stam van Aser.
Ze was hoogbejaard en na
haar maagdelijke staat was zij zeven jaar gehuwd geweest, en nu was zij een
weduwe van vierentachtig jaar.
Altijd was zij in de tempel, en diende God dag
en nacht in vasten en gebed.
Juist op dat ogenblik verscheen zij daar ook, en
zij loofde de Heer.
En zij sprak over het kind tot allen, die vol verlangen
uitzagen naar de verlossing van Israel.
Toen zij alles volbracht hadden gedaan
volgens de wet des Heren, zijn zij teruggekeerd naar Galilea, naar hun
woonplaats Nazareth.
Het Kind Jezus groeide op, en nam toe in krachten; Het
werd vervuld van wijsheid, en de genade van God rustte op Hem.
|
|