De doodstraf

Het neerschieten van Osama Bin Laden door een Amerikaanse commando-eenheid veroorzaakte enige tijd geleden voor en achter de schermen van Catholica [tijdschrift over het geloof voor Nederland en Vlaanderen] een discussie rond de doodstraf en over de vraag hoe de Kerk er tegen aan kijkt.
De aanleiding van de discussie was een blogpost van Erwin Wolff.
Volgens Erwin Wolff is het neerschieten van Osama bin Laden een voorbeeld van een gerechtvaardigde voltrekking van de doodstraf.
Waar de dader evident is, is de doodstraf volstrekt legitiem, zo werd gesteld.
Hier was niet iedere lezer het mee eens.
Vermits deze discussie is gevoerd met argumenten en deze zijn uitgeschreven in de ontstaande mailwissel was het een kleine moeite om deze te herwerken tot een artikel.
Intussen is de storm wat geluwd en dit geeft ons de mogelijkheid in wat rustiger water een dieper in te gaan op wat de Kerk over doodstraf leert.
 
 


   
Eerst even iets over de catechismus.
De Kerk geeft van de Catechismus aan dat deze de samenvatting is van de onveranderlijke leer van de kerk, dat is de leer zoals die op het Concilie van Trente is vastgesteld en toen ook in de vorm van een Catechismus te boek is gesteld.
De beschreven leerstellingen zijn altijd geloofd en bijgevolg hebben ze een dogmatisch karakter om niet te zeggen dat het dogma's zijn.
De Kerk leert ons dat de onveranderlijke leerstellingen verder worden uitgediept zodat er een beter begrijpen komt. (verder schrijdend inzicht)
Nooit of te nimmer kunnen stellingen worden ongedaan gemaakt of iets anders worden geleerd dan wat altijd is geleerd.
Ook kan er nooit of te nimmer een sprake zijn van een breuk met het voorgaande.
Omdat de Waarheid onveranderlijk is en met zichzelf nooit in tegenspraak kan zijn.
Omdat de kerk geleid word door de H. Geest en dat deze moeilijk nu eens sus dan eens zo als waarheid inspireert.
God is nooit met zichzelf in tegenspraak.
Omdat de kerk ook nooit heeft gedwaald.
Zou een stelling veranderd kunnen worden zou dat betekenen dat de kerk ooit een dwaalleer heeft verkondigd.
Om deze reden kunnen oude catechismussen ook nooit komen te vervallen.
Wel kunnen deze, in het licht van het verder schrijdend inzicht, de volledigheid die in nieuwere exemplaren samengevat is missen.
Als een gelovige uit een catechismus citeert, (gelijk welke die door de kerk ooit is aanvaard) is het dan ook verwonderlijk dat er de opmerking komt, "maar je hebt niet de juiste editie” – wat in de discussierond de doodstraf door een lezer een ander voor de voeten werd geworpen.
De versie van de KKK [Katechismus van de Katholieke Kerk] van 1993 zou niet meer voldoen en iedere gelovige zou daarom alleen nog maar genoegen mogen nemen met de KKK van 1997.
Wat betekent dit in feite?
Dit zou betekenen dat in een volgende editie "de onveranderlijke leer”, toch iets anders geworden is.
Nog sterker word het als de juiste catechismus word gehanteerd, maar er naar teksten dient te worden verwezen om duidelijk te maken dat de auteur toch net nog iets anders heeft bedoelt als wat er staat.
Of dat er allerhande interpretatie werk nodig is om toch maar ergens uit te komen, let wel "uitkomen”, weg van wat voordien door de kerk is geleerd. Zo is het in de kerk er nog nooit aan toe gegaan en zo zou het er nog steeds niet aan toe moeten gaan.
Ten gronde: de Kerk veroordeelt alle moord dit in navolging van het gebod, "Gij zult niet doden".
Daar is de Kerk erg stellig en principieel in.
 
Toch er zijn omstandigheden waarbij tot "het doden” toch over kan en mag gegaan worden om het eigen leven of dat van anderen te vrijwaren.
Dit is ook zo voorzien in het strafrecht.
Wettige zelfverdediging is geen moord.
In uitbreiding kan dit ook een collectief gegeven zijn.
Zo kan een oorlog gewettigd zijn als zelfverdediging, zelfs de aanval.
Ook de doodstraf moet in de context worden gezien als verdediging van een samenleving en de straf die een samenleving ziet.
In een zelfde zin spreekt een van de eerste catechismussen, deze van Trente en zegt over doodstrafduidelijk (vertaald uit het Engels): Een ander soort van wettelijk doden behoort toe aan de burgerlijke overheid aan wie de macht overleven en dood is toevertrouwd, door de wettige en zorgvuldige uitoefening waarvan zij de schuldigenstraffen en de onschuldigen beschermen.
Het gebruik van deze macht, verre van de misdaad van moord met zich mee te brengen, is een daad van de hoogste gehoorzaamheid aan dit Gebod dat moord verbiedt.
Het doel van dit Gebod is de bescherming en de veiligheid van menselijk leven.
De straffen opgelegd door de burgerlijke overheid, die de legitieme vergelder van de misdaad is, neigen van nature naar dit doel, aangezien zij beveiliging bieden voor het leven door wandaden en geweld te onderdrukken.
Vandaar deze woorden van David: ’s Morgens dood ik al de goddelozen(onrechtvaardigen) van het land opdat ik alle werklieden van de onrechtvaardigheid van de stad van de Heer kan behoeden. [1]
Hierbij dringen zich twee opmerking aan ons op;
 
1) De doodstraf werd niet alleen gezien om de onschuldige te beschermen maar ook gezien als eenstraf: "de schuldigen straffen en de onschuldigen beschermen” (In hedendaagse bespiegelingen en omschrijvingen blijkt dit gegeven wat onder te zijn gesneeuwd. )
2) Het Oude Testament had blijkbaar nog tijdens het concilie van Trente gezag, blijkens de verwijzing naar een uitspraak van koning David, waar bovenstaande tekst zich op beroept.
Deze kwestie voert ons nu te ver, maar kan in ieder geval de gedachte onderstrepen dat de Kerk zich nooit alleen liet leiden door ‘het nieuwe gebod’ van liefde en ruimte voor inkeer en verbetering, maar zich ook liet leiden door het Oude Verbond, dat rechtvaardigheid, vergelding en oordeel zo duidelijk leerde.
 
Tot in het midden van de vorige eeuw is in de Kerk zo gedacht en uitgesproken en deze is niet anders dan wat er altijd is over geschreven en gedacht.
Gemakkelijks halve hebben we er het standaard werk Verklaring van den katechismus van Mgr.Potters (editie 1946 in deel IV op blz. 190) bij gehaald, waarin hij, Mgr. Potters, schrijft (letterlijk over genomen):In bepaalde omstandigheden mag den naaste ook het leven ontnomen worden.
Er zijn drie gevallen, waarin dit geoorloofd is:
a. De burgerlijke overheid heeft de bevoegdheid met den dood te straffen, wanneer en voor zoover het algemeen welzijn van de samenleving dit noodig of uitermate wenschelijk maakt [2].
De bevoegdheden der burgerlijke overheid concentreeren zich om het algemeen welzijn, zoodat ze al die bevoegdheden heeft, welke ter behartiging daarvan noodig of werkelijk nuttig zijn.
Nu kan de doodstraf daartoe noodig zijn; het is immers mogelijk, dat alleen door invoering daarvan de maatschappelijke orde en de rechten der burgers voldoende te waarborgen zijn.
Theoretisch derhalve kan de bevoegdheid om met den dood te straffen aan de burgerlijke overheid niet ontzegd worden [3].
De Apostel Paulus leert dan ook : „Doet gij het kwade, zoo vrees!
Want niet tevergeefs draagt zij (de overheid) het zwaard". Bom. 13, 4. (Zie nog Oen. 9, 6; Ex. 22, 18 ; Num. 36, 33).
Of ook in werkelijkheid de doodstraf moet gehanteerd worde is van de concrete omstandigheden in het licht van het algemeen welzijn afhankelijk.
In ons land (Nederland, red) werd de doodstraf sinds 1860 niet meer toegepast; in 1870 is ze wettelijk afgeschaft.
b. In een rechtvaardigen oorlog is het geoorloofd de vijandelijke machten, voor zoover ze de wapenen dragen, van welken leeftijd en welk geslacht ook, te dooden [4].
Niet alleen de verdedigings-, maar ook de aanvalsoorlog kan rechtvaardig zyn.
De Kerk wijst de doodstraf principieel niet af, doch geeft sterke restricties om tot een doodstraf te mogen overgaan.
In de westerse wereld, is de tijd van dien aard, dat de doodstraf niet meer voor dient te komen (sic).
Immers de westerse mogendheden zijn volgens haarzelf in staat om misdaad effectief te beteugelen (sic!).
De zin "Theoretisch derhalve kan de bevoegdheid om met den dood te straffen aan de burgerlijke overheid niet ontzegd worden” blijkt hierbij van groot belang.
Het kan bijgevolg zijn – indien we deze these hanteren – dat op bepaalde delen van de aarde, "demogelijkheid om misdaden effectief te beteugelen door degene die de misdaad begaat onschadelijk te maken”, niet bestaat.
Oorlogen, rampen, crisissen of het niet goed uitgebouwde gerechtsapparaat,kunnen een uitzonderlijke situatie doen ontstaan waarbij de legitieme machthebbers deze veiligheidniet meer kan garanderen en zou de doodstraf legitiem kunnen worden toegepast.
Daarnaast vonden we deze zienswijze op zijn minst bevestigd tot in 1963 een artikel dat het gegevendoodstraf behandeld.[1]
Ook dit willen we u niet onthouden: "Men dient onderscheid te maken tussen de principiële vraag, of de staat het recht heeft de doodstraf toe te passen, en de praktische vraag, of het gebruik maken van dit recht al of nietwenselijk is.
Dit onderscheid is van groot belang, want men kan principieel de staat het recht toekennen de doodstraf uit te spreken en toch in de praktijk [bv. in een specifiek proces] sterk gekant zijn tegen de toepassing van de doodstraf.
Op de principiële vraag, of de staat het recht heeft de doodstraf toe te passen, moet het antwoord zonder twijfel bevestigend luiden.
Daarvoor pleit reeds het feit, dat de doodstraf sedert de oudste tijden in alle landen bestaan heeft en dat zij tot op de dag van heden nergens volledig is afgeschaft, al is zij uit het burgerlijk strafrecht van een aantal landen verdwenen.
Belangrijker is echter het feit, dat paus Innocentius III aan de waldenzen in het jaar 1208 een geloofsbelijdenis oplegde, waarin de volgende zinsnede voorkomt: „Wij verklaren dat de wereldlijke macht, zonder zware ' zonde, de doodstraf mag uitvoeren, mits zij bij het opleggen van deze straf niet handelt uit haat, maar na rechterlijke beslissing, niet overijld, maar na rijp overleg"(Dz. 425).
 
Op grond van deze uitspraak van het kerkelijk leergezag moet men dus aannemen, dat de staatvolgens de katholieke leer het recht heeft de doodstraf uit te spreken en te voltrekken.
Dit is dan ook de algemene leer der theologen, die zonder aarzeling de principiële geoorloofdheid van de doodstraf als „de fide" d.i. als te geloven kwalificeren.
Vraagt men nu verder naar de redelijke gronden, waarop dit recht van de staat berust, dan lopen de meningen enigszins uiteen.
Velen sluiten zich aan bij St.-Thomas [van Aquino], die zonder veel moeite dit recht meent te kunnen afleiden uit zijn opvatting over de menselijke gemeenschap.
Ieder afzonderlijk mens verhoudt zich z.i. tot de mensengemeenschap gelijk een afzonderlijk lidmaat zich verhoudt tot het gehele lichaam, d.w.z. als een deel tot het geheel.
Welnu het is geoorloofd en zelfs goed een lidmaat weg te nemen om het gehele lichaam te redden.
Derhalve, besluit St.-Thomas in zijn Summa Theologica: „indien iemand om een of ander kwaad een gevaar mocht opleveren voor de gemeenschap en haar tot bederf mocht strekken, is hetprijzenswaardig en heilzaam, dat hij gedood wordt, opdat het algemeen welzijn behouden blijve".
Anderen echter willen de staat geen directe macht toekennen over het leven van zijn onderdanen,wanneer deze door hun misdaden een gevaar betekenen voor de samenleving.
In tegenstelling met St.-Thomas menen zij, dat de staat slechts op indirecte wijze over het leven van zijn onderdanen mag beschikken, voor zoverre hij nl. gedwongen wordt zich uit noodweer te verdedigen tegen zijn onderdanen,eventueel ten koste van hun leven.
Deze uitleg, die ten onzent vooral verdedigd werd door prof. Beijsens, is zeker verenigbaar met het katholieke standpunt, maar toch minder aannemelijk.
De staat verhoudt zich immers op een geheel andere wijze tot de afzonderlijke mens, als de ene mens tot de andere.(...)
Aan welke verklaring men overigens ook de voorkeur moge geven, het staat in ieder geval vast, dat de burgerlijke overheid in beginsel het recht heeft de doodstraf toe te passen.
De praktische vraag, of het gebruik maken van dit recht al of niet wenselijk is, kan moeilijk in het algemeen beantwoord worden.
Wel zullen degenen, die de staat slechts een indirecte macht over het leven van zijn onderdanen toeschrijven de praktijk veel gereserveerder staan tegen de toepassing van de doodstraf dan degenen, die met St.-Thomas een directe macht aan de staat toekennen.
Verder zal tegenwoordig wel niemand de doodstraf meer willen zien toegepast op de vele, zelfs dikwijls lichte, overtredingen, die in vroeger eeuwen met de dood werden gestraft; de doodstraf dient fm ieder geval beperkt te blijven tot misdaden als moord, landverraad en "overlopen naar de vijand” ten tijde van oorlog.
Ook t.a.v. de wijze, waarop de doodstraf voltrokken mag worden, stelt men thans veel strengere eisen dan vroeger het geval was; men wil beslist alle wreedheden vermeden zien.
Maar ondanks deze voorzichtige beperkingen blijft tegen de doodstraf altijd nog het praktische bezwaar gelden van haar onherroepelijkheid: zij sluit het weder goed maken van een altijd mogelijke rechterlijke dwaling uit.
Inderdaad is de toepassing van de doodstraf een hachelijke aangelegenheid, zodat men zich kan afvragen of de doelstellingen, die men bij de doodstraf voor ogen heeft, niet op andere wijze even goed of zelfs beter kunnen worden nagestreefd.
Dan wordt het probleem van de doodstraf een kwestie van doelmatigheid, waarover men vrijelijk kan disputeren.
Het streven van velen is heden ten dage in ieder geval gericht op inperking of "afschaffing van de doodstraf, althans in het burgerlijk strafrecht.
In Nederland komt de doodstraf in het burgerlijk strafrecht sinds 1870 niet meer voor; alleen krachtens militair strafrecht kan zij in bepaalde gevallen worden uitgesproken.
In het nieuwe naoorlogse recht werd zij tijdelijk weer ingevoerd door twee Londense K. B.'s.
Feitelijk werd zij alleen op grond van het „Besluit Buitengewoon Strafrecht" (K. B. t van 22 dec. 1943, S. D. 61) in een aantal gevallen uitgesproken en niet eens in al deze (betrekkelijk weinige) gevallen uitgevoerd.
In België staat doodstraf op: aanslag op de koning, op de troonopvolger, moord, vergiftiging, doodslag gepleegd om diefstal of afpersing te vergemakkelijken, brandstichting en de vernietiging van gebouwen, die de dood van personen veroorzaakt.
In het militair strafwetboek staat de doodstraf op de zwaarste militaire delicten, in oorlogstijd gepleegd.
"Ook dit artikel is nog steeds in lijn met Trente, en de later ontwikkelde zienswijze rond het gegeven doodstraf.
Het is opmerkelijk dat het principiële karakter van de doodstraf met de tijd lijkt te zijn ondergesneeuwd door een meer utilistisch karakter: als het niet meer nodig is, is het ook niet meer geoorloofd.
 
Het onderscheid tussen de principiële vraag en het praktisch toepassen van de doodstraf werd tot in 1963, op dit moment was het tweede Vaticaans concilie nog op vollegang, op zijn minst gemaakt.
De vraag is dan of er ten tijde van Trente, en ook voor Vaticanum II dan geen gevangeniscellen bestonden.
Met andere woorden: was de doodstraf toen wel gerechtvaardigd?
De oudecatechismussen, en daarbij de leer van de Kerk zeggen: ja.
De nieuwe KKK, en dan met name die van 1997, zegt dan: nee.
Dit laatste is een punt ter verdere overdenking.
Want zoals reeds is opgemerkt is de straf als dusdanig in de teksten van de nieuwere versies van de catechismus wat ondergesneeuwd geraakt.
In eerdere catechismussen is daar wel aandacht aan gegeven.
Bepaalde misdaden kunnen van dien aard zijn,dat de dader, door het plegen van de misdaad, zijn leven heeft verbeurd verklaard.
De doodstraf is daarvan dan het gevolg.
Waar interpretaties en uitleggingen elkaar tegen lijken te spreken, of op z’n minst onhelder zijn, prefereert de oudere uitleg die op een heldere wijze overeenstemt met de leer van alle tijden.
 
Om de geoorloofdheid van de doodstraf te bestrijden worden verschillende argumenten naar vorengebracht, waaronder de onmogelijkheid de dood van een onschuldig veroordeelde ongedaan te maken.
Heeft dit argument doorslaand gewicht?
Het antwoord moet ontkennend luiden.
Omdat het recht door feilbare mensen wordt uitgeoefend bestaat stééds het gevaar, dat zij zich vergissen, m.a.w. van een gerechtelijke dwaling.
Zou men daarom elk uitoefenen van het recht in de ijskast zetten, dan zou een hoger goed: het handhaven van het recht en de rechtsorde, erbij inschieten.
Men bedenke, dat het uitvoeren van de doodstraf slechts een enkel geval van uitoefenen van de rechtpleging is.
Omdat dwalen menselijk mogelijk is, is dit in beginsel mogelijk bij elk vonnis.
Niemand mag tot welke straf dan ook worden veroordeeld, wanneer er twijfel kan bestaan aan het feit dat hij de misdaad heeft gepleegd.
Het komt helaas voor, dat mensen jaren lang onschuldig gevangen zitten, als gevolg van een gerechtelijke dwaling.
Maar het zou absurd zijn te beweren, dat men die lange straffen daarom nooit moet opleggen.
Het getuigenis van één politieman is in een aantal gevallen voldoende om iemand te veroordelen voor een overtreding.
Maar zo'n man kan zich vergissen, meer nog: hij kan onwaarheid spreken.
Maar daarom mag men nog niet de rechtspleging in het algemeen in haar loop stuiten of in deijskast zetten.
Hiermee zou een hoger goed: de handhaving van de rechtsorde in het algemeen, verloren gaan.
Als men alle auto's naar de schroothoop verwijst zal het aantal auto-ongelukken met een nul op de lijst der verkeersongelukken komen te staan. Iedereen begrijpt echter dat men hiermee het paard achter dewagen spant.
Hetzelfde gaat op voor de doodstraf indien deze rechtvaardig kan zijn en zelfs geëist kan worden, hetzij voor de veiligheid der burgers (door haar afschrikwekkend karakter), hetzij omdat de geschonden rechtsorde op geen andere manier kan worden hersteld.
Dan kan het argument, dat gerechtelijke dwalingen niet alleen mogelijk zijn, maar zelfs van tijd tot tijd voorkomen, niet worden aangevoerd om de doodstraf te verbieden.