Achttiende zondag na Pinksteren
Epistel
1 Kor. 1, 48
Broeders, te allen
tijde breng ik om uwentwil dank aan mijn God voor de genade Gods, die u
geschonken is in Christus Jezus.
Immers in Hem zijt gij in ieder opzicht rijk
geworden, in alle woord en in alle kennis, in dezelfde mate als de prediking
van de Christus vaste voet bij u gekregen heeft.
Zodoende komt gij in geen
enkele genadegave iets te kort, terwijl gij in afwachting zijt van de
verschijning van onze Heer Jezus Christus.
Hij immers zal u doen vaststaan ten
einde toe, zodat gij vrij zijt van schuld op de dag, dat onze Heer Jezus
Christus wederkomt.
Evangelie
Mt. 9, 18
In die tijd
ging Jezus in een scheepje, stak het meer over en kwam in Zijn stad.
En daar
bracht men een lamme tot Hem, die op een rustbed lag.
Toen Jezus hun geloof
zag, sprak Hij tot de lamme: Heb goede moed, Mijn zoon, uw zonden worden u
vergeven.
Maar zie, sommige schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: Hij lastert
God!
Doch Jezus zag hun gedachten en sprak: Waarom denkt gij kwaad bij u zelf?
Wat is gemakkelijker, te zeggen: uw zonden worden u vergeven, of te zeggen: sta
op, en loop?
Welnu, om u te doen weten, dat de Mensenzoon de macht bezit op
aarde zonden te vergeven, toen sprak Hij tot de lamme sta op, neem uw bed
op, en ga naar huis.
En hij stond op, en ging naar huis.
En toen de menigte dat
zag, werden zij door vrees bevangen, en zij verheerlijkten God, Die zulk een
macht verleende aan de mensen.
|
|