19de zondag na Pinksteren

 
Velen zijn geroepen, doch weinigen uitverkoren
 
Deze parabel schildert ons de verwerping van de Joden.
Zij zijn eerst door de profeten, daarna door de Apostelen tot het bruiloftsfeest van CHRISTUS, dat is de ware Kerk, geroepen, maar de predikers van het woord Gods hebben zij vervolgd en gedood.
God strafte hen door de vernietiging van hun rijk en door de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel. Na de Joden worden de heidenen van alle landen uitgenodigd.
Maar het is niet genoeg tot de Bruiloftszaal binnen te gaan d.i. tot de ware Kerk van Christus te behoren.
Wanneer wij het bruiloftskleed van de Heiligmakende Genade missen of onboetvaardig in onze zonden volharden, zullen wij voor eeuwig verloren gaan.
Wij zijn op een bruiloft uitgenodigd.
Niet op een bruiloft van arme luitjes, maar op een bruiloft in een koninklijk paleis.
De oudste zoon van de koning gaat trouwen en wij zijn genodigd op het feest.
Wij treden de feestzaal binnen, die prachtig is versierd.
Het spreekt vanzelf dat wij onze beste spullen hebben aangetrokken.
Doch de koning weet dat we maar arme bedelaars zijn, landlopers, die van de hoeken van de straten bijeengetrommeld zijn en daarom heeft hij aan ieder van ons een feestkleed cadeau gedaan, dat in overeenstemming is met de luister van de feestzaal.


Het is duidelijk dat dit feestkleed niet minder is dan de Heiligmakende Genade waarmee onze ziel bekleed is bij het Heilig Doopsel.
Nu zitten we aan tafel.
De meest uitgezochte spijzen worden opgediend.
Warempel, de koningszoon neemt zelf de honneurs waar.
Ja, je zou zeggen, dat hij zich nog meer met de gasten dan met de bruid bemoeit.
Hij schijnt evenveel om ons te geven dan om de bruid, ja nog meer!
Geen spijs is hem goed genoeg voor ons.
Hij biedt ons zijn eigen Vlees en Bloed aan.
Plotseling klinkt het: de koning komt zelf, om de gasten te begroeten.
Alle gasten zetten zich in postuur, en maken zich zo goed mogelijk.
Herhaaldelijk gaan de blikken naar de deur.
Eindelijk gaat ze open en de koning verschijnt, vol luister en majesteit.
Maar bovenal zijn majesteit straalt zijn vriendelijkheid.
Minzaam onderhoudt hij zich met de gasten en heeft voor ieder een passend woord.
Plotseling verstrakt zijn gezicht.
De milde glimlach verdwijnt.
Zijn oog is gevallen op een man, die met een gescheurd en bevuild kleed aan tafel zit.
Hoe zit dat?
Dat hij arm is, kan geen reden zijn.
De koning heeft immers iedereen een feestkleed laten bezorgen.
Waarom heeft hij het dan niet aangedaan?
Is het misschien uit geringschatting?
Nog steeds blijft de koning rustig en vraagt vriendelijk: "Vriend, hoe bent u hier binnengekomen zonder bruiloftskleed?”
De man verstomde.
Hij stond met zijn mond vol tanden.
Dan slaat de stemming om.
Van vriendelijke gastheer, wordt de koning een strenge rechter: "Bindt hem handen en voeten en werpt hem in de duisternis daarbuiten, waar geween is en geknars van tanden.”
Het zal ons wel niet moeilijk vallen deze gelijkenis op ons zelf toe te passen; temeer daar we reeds de bedoeling ervan lieten doorschemeren:De Verlossing of het Heil door Christus ons gebracht is de Bruiloft.
Christus heeft zelf eens gezegd: "Kunnen de bruiloftsgasten vasten, zolang de bruidegom in hun midden is.”
Ook Johannes de Doper noemde zich met trots de "vriend van de bruidegom.
Christus is de bruidegom en de mensheid, onze ziel de bruid.
Wij zitten in de bruiloftszaal van de Kerk.
Het Huis van God is de afbeelding van deze feestzaal.
De koning d.i. God.
Hij heeft ons van de kruispunten van de wegen van de wereld tot de bruiloft uitgenodigd.
Niet omdat wij het verdienden, maar louter uit goedheid, uit Genade.
En bij het heilig Doopsel heeft Hij ons het witte bruiloftskleed geschonken, dat we smetteloos moeten bewaren.
Nu zitten we aan de feestdis en nuttigen de kostbare spijzen: het Lichaam en Bloed van Christus.
We kijken onophoudelijk strak naar de deur, want de koning zal zelf komen om zijn gasten te begroeten.
Wat betekent dit?
Het slaat op onze dood: op de wederkomst van de Heer.
Van ons wordt maar één ding verlangd: dat we het bruiloftskleed, dat ons bij het heilig Doopsel is aangetrokken op dat ogenblik aan hebben en wel smetteloos.
Wat betekent dit Bruiloftskleed?
Het 1ste antwoord hierop is: na de doopplechtigheid wordt de dopeling het doopkleed overgereikt met de ernstig vermanende woorden: "Neem dit witte kleed en draag het onbesmet tot voor de rechterstoel van onze Heer Jezus Christus, opdat U het eeuwig leven moogt hebben.
We begrijpen wel wat dat betekent.
Het is natuurlijk de doopgenade, die we heel ons leven ongerept moeten bewaren.
Christus heeft ons daar over heen genademiddelen gegeven, die ons in staat stellen ons Doopkleed onbesmet te bewaren of in ieder geval te kunnen reinigen.
Vooral het Sacrament van de Eucharistie: "Die mijn Vlees eet…die heeft eeuwig leven en ik zal hem opwekken op de jongste dag.”
Het Sacrament van de boetvaardigheid dient om het eventueel besmeurde kleed weer schoon en helder te maken.
Wie dat kleed wast in het Bloed van het Lam is eveneens bereid op de komst van de koning.
Hoe gelukkig zijn zij te prijzen die zondags aan de Tafel der Heren aanzitten.
Tenslotte vergeten we niet, dat de beste medicijn in de hand van die goddelijke Arts is: de H.Eucharistie.
Het postcommunie gebed zegt het zeer duidelijk: "Moge uw geneeskracht ons genadig bevrijden van onze boosheden, o Heer, en ons altijd trouw doen blijven aan Uw geboden”.
M.a.w. de H.Communie is de hand van onze goddelijke zielenarts om de oude mens af te leggen en de nieuwe mens aan te trekken en ons bruiloftskleed zuiver en onbesmet te houden voor het beslissende bezoek van de hemelse Koning.
Door Christus onze Heer.
Amen!

H. Havee