De canon van de Heilige Mis

 

De Romeinse canon is niet alleen een oude eerbiedwaardige tekst, maar veel meer een levendig bestanddeel van een heilige handeling, waar Christus zelf, door het dienstwerk van de Kerk, zijn offer in de tijd laat voortduren tot opbouw van zijn mystiek Lichaam (de Kerk), het offer wat op onbloedige wijze op het altaar tegenwoordig komt.
Over de romeinse canon zegt het concilie van Trente: "het heilige moet heilig behandeld worden en omdat er niets heiligers is dan dit offer, zo heeft de katholieke Kerk om het waardig en met eerbied te offeren en te ontvangen, sinds vele honderden jaren de heilige canon ingevoerd.
Het is vrij van iedere dwaling en bevat niets wat niet geheel en al heiligheid en vroomheid ademt om de harten van diegene die offeren naar God toe te verheffen." (Trente 22ste zitting 1562 hoofdstuk 4)
 
De opbouw van de canon.
Zoals bij de offering, werpen wij eerst een blik op het geheel van de canon, want de structuur van de canon beantwoordt op wonderbare wijze aan de wetten van de esthetiek.
Zowel voor als na de consecratie zijn er acht strofen, die als zuilen van een kerk, - gebouwd in de antieke basilica stijl - symmetrisch tegenover elkaar staan en zoals in de oude basilica het altaar in het midden staat, zo staat de consecratie precies in het centrum.
 
1. prefatie
2. sanctus
3. Te igitur
4. In primis
5. Memento
6. Communicantes
7. Hanc igitur
8. quam oblationem
Woorden rond de consecratie
9.Qui pridie
Consecratie van brood
10.Simili modo
Consecratie van de wijn
11. unde et memores
12. supra quae
13. supplices
14. memento
15. nobis quoque
16. per quem
17. Per Ipsum
18. Pater noster
 


Na de secreta, het gebed welke de offering afsluit en die leidt naar de canon, staat een feestelijke groet afwisselend tussen priester de gelovigen.
Zij begint met Sursum corda, ophoog de harten.
Daarbij verheft de priester zijn handen om door dit gebaar de innerlijke gesteltenis van de gelovigen te beroeren om te komen tot een dieper en groter verlangen om zich over te geven aan de Heer.
Dit gebaar met de handen laat zien ons verlangen naar wat boven ons is, nl. naar het hemelse en het eeuwige.
Volgens de klassieke opvatting van de heilige Johannes van Damascus is dit gebed de verheffing van de ziel tot God (ascensio ad Deum).
Een zodanig opstijgen van de ziel is aan het begin van de canon nodig, want alleen bidden kan men naderen tot het heilige.
Wij denken ook aan de woorden van de heilige apostel Paulus met de woorden van het epistel uit de paaswake: "Als gij dan opgewekt zijt met Christus, zoekt wat boven is (quae sursum sunt quaerite) waar Christus is, zittend aan de rechterhand van God.
Wat boven is, zet daar uw zinnen op, niet op het aardse (quae sunt sapite)." (Col. 3,1 ev.)
De gelovigen antwoorden met: "Habemus ad Dominum", het is bij de Heer.
Het moet geen loos woord zijn, maar werkelijkheid.
Niemand moet aanwezig zijn, die weliswaar met de mond zegt: ik heb mijn hart tot de Heer opgeheven, maar die geestelijk nog bij zijn dagelijkse beslommeringen is.
"Aan God moeten wij altijd denken; als dit echter door menselijke zwakheid onmogelijk is, dan moet men zich toch bij de offerviering extra inspannen" (Cyrillus van Jeruzalem)

Gratias agamus
Dan komt de oproep: "gratias agamus Domino Deo nostro" (danken wij de Heer onze God).
Daarbij vouwt de priester zijn beide handen samen, verheft kort zijn blik naar boven en maakt een diepe hoofdbuiging.
Het antwoord van de gelovigen is: "Dignum et justum est" (het is passend en recht).
Aan deze woorden worden de eerste woorden van de prefatie verbonden: "Vere dignum et justum est…" (waarlijk, het is passen en recht, U altijd en overal dank te zeggen, Heer, heilige Vader, almachtige eeuwige God.)

Dankzegging is zo wezenlijk voor het Heilig Misoffer dat het Griekse woord eucharistia (dankzegging) de gewone aanduiding werd voor de Heilige Mis.
De Heilige Schrift bericht dat Jezus Christus zijn hemelse Vader gedankt heeft voordat Hij het brood en de wijn consacreerde.
Wie zal dan niet direct herkennen dat de Kerk het voorbeeld van haar goddelijke Heer en Meester volgt, wanneer zij in de prefatie - voorafgaand aan de consecratie - een onvergelijkbaar dank en lofgezang aanstemt.

De prefatie
Het woord 'danken' is verwant met het woord 'gedenken'.
Daarom dient de prefatie ook om de grote heilsdaden van God dankend te gedenken.
Tegen het einde van de prefatie verenigt de Kerk haar lofzang uitdrukkelijk met het gezang van de engelen.
"Door Hem oprijzen de engelen uw majesteit, aanbidden U de heerschappijen, vereren U de hemelen en de hemelse krachten en de heilige serafijnen met eenparige jubel, Heilig, Heilig, Heilig…."

Het Sanctus (heilig)
Als uiterlijke uitdrukking van de woorden: "supplici confessione" (nu wij nederig U prijzen) bidt de priester het sanctus in gebogen houding.
Het 'sanctus' bestaat uit twee delen, die precies de beide fundamentele geheimen van het christelijk geloof bevatten: Het eerste deel bevat de verheerlijking van de heilige Drievuldigheid door de engelen van de hemel.
Het tweede gedeelte bevat de begroeting van de Heiland op aarde uit de mond van de gelovigen.

Het eerste gedeelte komt uit het roepingsvisioen van de profeet Jesaja: "… En riep de ander toe: heilig ,heilig ,heilig is de Heer der heerscharen, vol zijn hemel en aarde van zijn grote heerlijkheid.( Jes 6, 1-4.)
Het drie maal herhalen van het 'heilig' is volgens de kerkvaders een verwijzing naar de Drie goddelijke Personen en daarmee indirect een oud-testamentisch getuigenis van de allerheiligste Drievuldigheid.

Het tweede gedeelte herinnert aan de feestelijke intocht van Jezus in Jeruzalem op palmzondag: "De menigte die vooruit ging en volgden riepen 'hosanna, zoon van David, geprezen Hij die komt in de naam des Heren Hosanna in den hoge'" (Mt. 21,9)

Een keer klaagt Jezus: "dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij" (Mt. 15,8)
Zo was het ook op Palmzondag want amper vijf dagen later riepen zij die eerst 'hosanna' riepen nu 'aan het kruis met Hem'( Joh 19,15).
Dit is ons tot vermaning gezegd, opdat ons 'hosanna' steeds diep uit ons hart komt en wij met de woorden van de oratie tot de wijding van de palmen mogen bidden: "Geef uw volk wat het vandaag uiterlijk tot uw verering doet, dat zij het ook innerlijk in volledige overgave mogen volbrengen."

Het latijnse woord 'venit' heeft een tweevoudige betekenis.
Het kan zowel 'geprezen hij die gekomen is…' (nl. bij de menswording welke wij met Kerst herdenken) als ook 'geprezen hij die komt…' (nl nu op het altaar) betekenen.

De canonstilte
Na het 'sanctus' begint het hoofdgedeelte van de canon en wel in een heilige stilte.

Dat de canon in stilte wordt gebeden is uitdrukking van een verhullende sluier ter bescherming van het heilige.
Zij drukt de eerbied en deemoed uit voor datgene wat hier voltrokken wordt en wat elke menselijke stem de adem beneemt.
Op meerdere plaatsen spreekt de heilige Schrift over een 'zwijgen voor God', zoals de profeet Habakuk: "De Heer troont in zijn heilige tempel: voor Hem zwijgt de gehele wereld" ( Hab 2,20) of bij de profeet Sofonia: "Silete a facie Domini Dei", wees stil voor het aangezicht van God de Heer, want nabij is de dag des Heren. (Sof. 1,7 en vergl. ook Zach. 2,17) of Psalm 37 "Quiesce in Domino et expecta eum", wees stil voor de Heer en wacht op Hem (Ps 37,7).

Een blik op de heilsgeschiedenis laat zien dat God vaak grote dingen in het verborgene doet.
Een van de meest verheven Godsverschijningen in het oude testament is de plek waar God zich openbaart aan de profeet Elia door een zachte bries: "De Heer beval: kom naar buiten en ga staan op de berg voor de Heer, en zie de Heer trok voorbij.
Een sterke machtige storm, die bergen spleet en rotsen brak ging voor de Heer uit, maar in de storm was de Heer niet.
Na de storm kwam een aardbeving, maat ook hier was de Heer niet.
Na de aardbeving kwam vuur, maar ook hier was de Heer niet.
Na het vuur kwam een zachte bries.
Elia vernam het en bedekte zijn gezicht en ging voor de ingang van de rotsspelonk staan." (1 Kon. 19,11-13).

In het nieuwe verbond voltrekken de heilsgeheimen van de menswording, de geboorte en de verrijzenis van Jezus in een diep zwijgen.
"Als geluidloze stilte alles omvatte en de nacht in haar snelle loop het centrum bereikt, toen kwam uw alvermogend Woord van de hemel neer, vanaf uw koningstroon." (Wijsheid 18, 14).

Daarom is het hoogst passend om de cultische tegenwoordigheid van dit grote mysterie in een heilig zwijgen te verhullen.
De heilige stilte is uitermate geschikt om de verborgenheid, de diepte, de ongrijpbaarheid van het wondervolle geheim wat zich op het altaar voltrekt, aan te duiden en in herinnering te brengen.
Door het in stilte voltrekken van de canon wordt de eigenlijke eucharistische consecratie en offerhandeling als uitsluitend priesterlijke handeling aangeduid, want de sacramentele tegenwoordigstelling van het kruisoffer voltrekt Christus zelf door de gewijde priester.
Hier ligt duidelijk een verwijzing naar het oude verbond: De priester betreedt alleen het heilige van de canon.
Er is een heilig zwijgen; zwijgen is een waardige voorbereiding op het komen van Gods nabijheid.
"Zoals de hogepriester van het oude verbond éénmaal per jaar met het bloed van de offerdieren het allerheiligste mocht betreden (Heb. 9,7), maakt de celebrant zich nu los van de gelovigen en treedt voor God om Hem het offer te brengen." (Jungmann, Missarum solemnia band II pag. 169).

De canonstilte nodigt de gelovigen uit tot inkeer en innerlijk meevoltrekken, door uitoefening van hun algemeen priesterschap krachtens hun doopsel, en zij kunnen daardoor op hun eigen wijze op innigste wijze zich verenigen met de priester aan het altaar.

De kruistekens tijdens de canon.
Ofschoon de romeinse canon in stilte wordt voltrokken, is het door de talrijke begeleidende handelingen geen levenloos gebeuren.
Bijzonder wordt dit duidelijk door de vele kruistekens.
Alleen al door haar hoge ouderdom verdient de canon alle achting, want de vorm, zoals de romeinse canon tot op de dag van vandaag tot ons komt is al meer dan 1000 jaar beproefd.
Al in een brief van 4 november 751 aan Bonefactius noemt paus Zacharias al - op verzoek van Bonefatius - de plaatsen op in de canon waar een kruisteken gemaakt moet worden.
De oorsprong van het maken van kruistekenen wordt duidelijk uit een gestileerde grondregel van de antieke retoriek dat namelijk wil een gesproken redevoering levendig overkomen, woorden en handelingen met elkaar overeen moeten komen.
Daarom moet de redenaar dan altijd als hij over een voorwerp spreekt, tegelijk met een handeling op haar duiden.
Hoe nabijer dit voorwerp is des te dwingender moet de duiding door handeling zijn.
Op het altaar zijn de offergaven werkelijk tegenwoordig.
Daarom verwijst de priester zovaak hij hen noemt er naar.
Gestileerd wordt dit verwijzen in een kruisvorm.
Als voorbeeld kan de eerste canonstrofe na de consecratie dienen: "Daarom o Heer gedenken wij Uw dienaren en met ons Uw heilig volk het zalig lijden van Christus Uw Zoon onze Heer alsmede Zijn verrijzenis uit de doden en zijn glorievolle hemelvaart en dragen Uw verheven majesteit van Uw eigen giften en gaven op: het zuiver + offer, het heilig + offer, het vlekkeloos + offer, het heilig + brood van het eeuwig leven en de kelk + van de onvergankelijke zaligheid."
Natuurlijk is met deze duiding van het kruisteken haar betekenis niet uitgeput, want ook het karakter van zegenen is op geen enkele manier uitgesloten.

Te igitur (Zeer goedertieren Vader…)
Al de eerste letter van het 'Te igitur' is vol betekenis, want sinds de oud christelijke tijd heeft men in de T (grieke tau, hebreeuws taw) op grond van zijn vorm een kruis gezien.
Daarom heeft de heilige Franscisus een bijzondere voorliefde voor de letter T.
Omdat het sinds de middeleeuwen gebruikelijk was de eerste letter (initiaal) van een belangrijke tekst rijk te versieren, was het maar een kleine stap voor de verluchtigers van hand overgeschreven teksten om uit de letter T een werkelijk kruis te maken.
In de loop der geschiedenis heeft deze letter zich verzelfstandigd, zodat het tot op heden gewoon is in het missaal voor de tekst 'Te igitur' een hele bladzijde met een prachtige kruisafbeelding te vinden.

Terwijl bij de oraties de vermelding van het middelaarschap van Jezus steeds aan het einde staat in de afsluitende formule, bv. 'per Dominum nostrum Jesum Christum' staat zij bij het 'Te igitur' helemaal vooraan en wel beklemtoond: "U dan algoede Vader bidden wij en smeken U door Jezus Christus uw Zoon onze Heer".

De woorden 'supplices rogamus ac petimus' in deemoed smeken en bidden wij, worden door de priester begeleid door een gebaar van de handen, als hij de handen opheft, samenvoegt, laat zakken en hij zich buigend ze op het altaar legt.
Daarin is tegelijk met diepe deemoed en kinderlijk vertrouwen op de hemelse Vader uitgedrukt wat gezegd wordt in de woorden 'Pater clementissimus' (clemens = zachtmoedig, mild).
Daarna kust de priester het altaar en maakt drie kruistekens over de offergaven en smeekt God, dat Hij deze wil aannemen en zegenen.

In primis (vooreerst)
De volgende strofe begint met de woorden 'in primis', vooreerst offeren wij ze U voor uw heilige katholieke Kerk.
Voor haar smeken wij om een viervoudige genade:
1. pacificare, moge God haar vrede schenken en in vrede bewaren
2. custodire, moge God haar schuts zijn en haar beschermen
3. adunare, moge God haar eenheid geven
4. regere, moge God haar regeren en leiding geven

Dit offer wordt niet alleen voor de Kerk opgedragen maar ook in naam van Haar.
Daarom moet de priester in eenheid met haar staan en leven (una cum…), met de paus als zichtbaar Hoofd van de Kerk en met de plaatselijke bisschop en met allen die rechtzinnig en trouw de behoeders zijn van het katholieke en apostolische geloof, want: 'Ubi Petrus ibi Ecclesia', waar Petrus is daar is de Kerk.
Waar de Kerk is, daar is geen dood maar eeuwig leven. (H Ambrosius, enarratio in Psalmis 40).
 
Memento (gedenk…)
Aan het begin van het 'memento' staat de invoeging 'N et N'.
Dit gaat terug op de z.g Diptychen.
Een diptychon is een klein gedachtenistafeltje waar de namen op stonden van diegene - die met name genoemd moesten worden - voor wie het offer wordt opgedragen.
Nu nog staat de priester een korte tijd stil op deze plek, om te bidden voor allen die aan hem zijn toevertrouwd en die gevraagd hebben om zijn gebed.
In het bijzonder gedenkt hij de intentie die mensen hem hebben gevraagd te 'lezen' alsook alle aanwezigen, 'wier geloof Gij kent en wier toewijding U gebleken is'.
Want van de grote van hun geloof en hun offerbereidheid hangt het af hoe rijk de vruchten zijn die zij bekomen uit hun deelname aan het Heilig Misoffer.
 
De aanwezige gelovigen (circumstantes) wordt aangeduid als diegene voor wie geofferd wordt (pro quibus tibi offerimus) en die ook zelf meeofferen (qui tibi offerunt), dit offer van lof, 'voor hen zelf en voor al hun dierbaren, voor hun verlossing, voor het heil en behoud waarop zij hopen'.
 
Over het lofoffer lezen wij in het Oude Testament: "waar vinden wij de kracht om Hem te loven?
Want Hij is groter dan al zijn werken.
Geducht is de Heer en zeer groot en zijn macht is bewonderenswaardig.
Looft de Heer en verhef Hem zo hoog als je maar kunt, want Hij gaat jouw lof steeds te boven.
Als je Hem verheft, span dan al je krachten in en word het niet moe, want nooit doe je genoeg" (Jezus Sirach 43, 28-31).
 
Hier op het altaar wordt God werkelijk een groot en waardig offer gebracht dat Hem past, want het is het offer van zijn Eniggeboren Zoon met wie de Kerk haar lof verbindt.
De bede om heil en behoud herinnert aan de oudtestamentische nood aan heil en het verlangen naar een verlosser.
Zo zegt het de psalmist: "Geen mens kan zichzelf verlossen, noch losgeld voor zich betalen aan God.
Te hoog is de prijs voor zijn leven" (Ps. 49, 8 ev.)
Geen mens kan, wat God kan, want Christus werd zelf de losprijs voor ons heil: 'Waardig zij Gij het boek te nemen en zijn zegels te verbreken; want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen gekocht voor God met Uw Bloed uit alle stammen en talen en volkeren en naties" (Op. 5,9).
Omdat het heil voor alle mensen is, naar lichaam en ziel worden ook beide aspecten met name uitdrukkelijke genoemd: 'Salus', verwijst naar het heil der ziel, 'Incolumnitas' (van incolumnis = gaaf, behoud), heeft betrekking op het lichaam.
 
Het memento klinkt uit de woorden: "die hun gebeden richten tot U de eeuwige, levende en ware God" (reddunt….. vota sua).
Deze woorden herinneren duidelijk aan de woorden van het psalmvers: "Breng God als offer lof en los in voor de allerhoogste uw belofte" (redde altissimo vota sua, Ps. 50,14).
Het woord 'vota' betekent 'gelofte, een beloofde gave of ook eenvoudig een innerlijke houding van Godsverering', 'Reddere' betekent woordelijk 'teruggeven'.
Het herinnert eraan dat wij lichaam en leven en alles aan God te danken hebben: "wat hebt u, dat u niet al ontvangen zou hebben." (1 Kor. 4,7). Al wat wij God geven, is op de eerste plaats een teruggeven, want Hem behoort al alles.
 
Communicantes (in één gemeenschap)
Het 'communicantes' beroept zich op de gemeenschap met de triomferende Kerk in de hemel.
 
In de openbaring van de heilige Apostel Johannes ziet hij de hemelse troon omgeven met 24 oudsten: "vierentwintig tronen omringden de troon en op de tronen zetelden vierentwintig oudsten in witte klederen en met gouden kronen op het hoofd" (Opb. 4, 4).
Hetzelfde aantal heiligen komen wij ook hier tegen, want als in een feestelijk processie worden zij hier genoemd, onder aanvoering van de glorierijke Maria, altijd Maagd en Moeder van onze God en Heer, Jezus Christus en mede van de heilige Jozef, haar bruidegom- precies 24 heiligen, 12 apostelen en 12 vroegchristelijke martelaren.
Met het oog op de komende consecratie denken wij aan de antifoon die in de advent klinkt: "Ecce Dominus veniet - zie de Heer zal komen en alle heiligen met Hem…" (eerste Adventszondag)
 
Maria en Jozef
 
 
1. Petrus
2. Paulus
3. Andreas
4. Jacobus (de meerdere)
5. Johannes
6. Thomas
7. Jacobus (de mindere)
8. Philippus
9. Bartolomeüs
10. Mattheüs
11. Simon
12. (Judas) Thaddeüs
 
1. Linus
2. Cletus
3. Clemens
4. Sixtus
5. Cornelius
6. Cyprianus
7. Laurentius
8. Chrysogonus
9. Johannes
10. Paulus
11. Cosman
12. Damianus
 
Ook al weten wij van enigen zeer weinig historische feiten, zo behoren zij toch allemaal tot het apostolische fundament, waarop de Kerk gebouwd is.
Na de belijdenis van Petrus bij Casarea Phillipus zegt Jezus tegen hem: "Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen"(Mat. 16,18).
Hoe passend zegt de H. Paus Leo de Grote daarover: "Wie vasthoudt aan wat Petrus geloofde over Jezus, houdt altijd vast aan wat Christus bij Petrus heeft ingesteld" (2de toespraak verjaardag van kerkwijding).
In het credo belijden wij het geloof in de apostlische Kerk: zij is gebouwd op het fundament van de Apostelen (Ef. 2,20).
In haar leeft het apostolische ambt en zij bewaart onvervalst en rein het apostolische geloof.
Dit fundament herinnert indirect aan de afsluitende bede: "omwille van hun verdiensten en voorbede help ons in alle omstandigheden door uw kracht en uw bescherming".
 
Muniamur, het woord is afgeleid van 'moenia' (muur).
Over de heilige stad, het hemelse Jeruzalem staat geschreven: "Zij heeft een machtige hoge muur met twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen en namen daarop geschreven…
De muren van de stad hebben twaalf grondstenen en op haar de twaalf namen van de Apostelen van het Lam" (Opb. 21, 12-14).
 
Volgens katholieke opvatting wordt Christus door de heiligen niet op een tweede plaats gezet.
Veelmeer openbaren de heiligen in hun heroïsche deugden de kracht van Zijn genade.
 
Hanc igitur (Dit is dan…)
Het 'hanc igitur' wordt door een teken van de bel door de misdienaar aangekondigd.
Zij is de laatste bede om aanname van het offer voor het eigenlijke hoogtepunt: "Aanvaard dan - vragen wij Heer - dit offer van ons uw dienaars en van allen die U toebehoren; leid ons alle dagen van ons leven in uw vrede, ontruk ons aan de eeuwige verwerping en tel ons bij het getal van uw uitverkorenen."
 
Daarbij houdt de priester zijn handen boven de offergaven, zoals eens ook Aäron en zijn zonen het deden bij de offer van het oude Verbond.
Want zo sprak God tot Mozes: "Neem dan de tweede ram en laat Aäron en zijn zonen weer hun handen op de kop van het dier leggen.
Slacht de ram en … sprenkel de rest van het bloed over het altaar" (Ex 29, 15 ev).
 
Vanuit de natuurlijke symboliek is de handoplegging - als bij de priesterwijding - aan de ene kant een uitdrukking van in bezitneming, als God de gaven aanneemt en Hij Zijn hand erop legt.
Aan de andere kant is zij een overdracht, verbonden met de bede om de kracht van de Heilige Geest om de gaven te veranderen.
Een zeker evenbeeld zien wij in de oudtestamentische ritus van de zondebok: "Aäron legt zijn handen op de kop van het dier en bekent over het dier alle misdaden en vergrijpen van de Israëlieten van welke aard dan ook en laadt deze op de kop van de bok.
Dan stuurt hij het dier onder de hoede van iemand die daartoe is aangewezen naar de woestijn" (Lev 16, 21 ev.).
 
Al de profeet Jesaja heeft over de lijdende dienstknecht van God gesproken: "Hij heeft onze ziekten op zich genomen en onze smarten gedragen… Hij werd doorstoken vanwege onze opstandigheid vanwege onze zonden werd hij gebroken.
Hij werd gestraft, ons bracht het vrede en dankzij zijn striemen is er genezing voor ons." (Jes. 53, 4 ev.).
Jezus zelf is het "Lam God" (Joh 1, 29) die tot zonde werd voor onze zonden.
Niet alleen voor onze zonden, maar voor die van de hele wereld. (1 Joh 2, 2)
 
Quam oblationem (gewaardig U God…)
De laatste canonstrofe voor de consecratie is een soort epiclese (veranderingsbede)
De begrippen die hier over de offergaven worden uitgesproken zijn ontleend aan de rechtspraak.
 
De offergaven mogen in alle opzichten door God gezegend zijn (benedicta), aangenomen zonder rechtsonzekerheid (adscripta), rechtgeldig, als een verbond (rata).
Gegrepen door Gods Geest moet zij een levendig en geestelijk offer worden (rationbilis), in de hoogste graad God welgevallig en aangenomen (acceptabilis): "dat zij aldus voor ons worde het Lichaam en Bloed van uw zeerbeminde Zoon, onze Heer Jezus Christus."
 
De vijf kruistekens die gemaakt worden kunnen geduid worden als verwijzing naar de vijf wonden van Christus.
 
De Consecratie
Alle tot nu toe gedane voorbereiding dienden als opmaat voor het grote gebeuren dat nu gaat geschieden, want het moment van de consecratie is het belangrijkste, het meest feestelijke en verhevenste en ingrijpende genadevolle moment van de Heilige Mis.
 
Nooit is de priester zozeer priester als nu, omdat hij geheel en al in 'perona Christi' (in de Persoon van Christus) handelt.
Hij dient Christus als werktuig en verleent Hem zijn handen en mond, opdat hij door hen de Vader het sacramentele offer van de verlossing kan brengen (dirc. dienst en leven van de priester no. 48)
Als eigenlijk handelen herkennen wij met de ogen van het geloof het handelen Christus, de eeuwige Hogepriester.
 
Heel mooi wordt dit aanschouwelijk gemaakt door het feit dat de misdienaar direct achter de priester neerknielt en de zoom van het kazuifel vasthoudt.
Op dezelfde manier deed ook de vrouw in Kafarnaüm die al twaalf jaren aan bloedvloeiing leed.
Zij naderde Jezus van achteren en raakte de zoom van Zijn kleed aan, want zo zei zij bij zichzelf: als ik de zoom van Zijn kleed maar kan aanraken zal ik gezond worden.
Jezus draaide zich om, zag haar en zei: Wees getroost mijn dochter, uw geloof heeft u gered en de vrouw was vanaf dat moment geheeld. (Mat. 9,20-22).
 
In de geest moeten ook wij de zoom van Zijn kleed aanraken, in het vaste geloof dat Jezus zelf in de celebrerende priester tegenwoordig is en dat wij geheeld worden door Hem. "Waar Hij dorpen en steden binnenkwam, legde men de zieken op de open plaatsen en smeekten Hem dat zij tenminste de zoom van zijn kleed konden aanraken, opdat zij genezen zouden worden." (Marc. 5, 56)
 
Naar de vorm handelt het bij de instellingswoorden niet om een 'bericht' maar veelmeer om een aan God de Vader gericht gebed: "De op de dag vóór zijn lijden het brood heeft genomen in zijn heilige handen, en de ogen opgeslagen ten hemel, tot U, God zijn almachtige Vader, U prijzend en dankend een zegenbede heeft gesproken, het brood heeft gebroken en aan zijn leerlingen gegeven met de woorden: neemt en eet hiervan gij allen…"
 
Door de begeleidende riten wordt in het doen van de priester, de Vader de actio Christi (het handelen van Christus) tegenwoordig gesteld, want de priester doet exact wat ook Jezus deed: Hij neemt het brood en de kelk en verheft zijn ogen, buigt het hoofd en zegent de gaven.
Het breken van het geconsacreerde Brood vindt later plaats, terwijl het dankmoment al in de prefatie ontvouwd werd.
 
De inleiding "qui pridie quam pateretur" herinnert aan de samenhang tussen Misoffer en het lijden.
Ook bij het laatste Avondmaal heeft Jezus heel uitdrukkelijk over Zijn lijden gesproken: "vurig heb Ik verlangt, eer ik ga lijden, dit paasmaal met u te vieren." (antequam patiar - Luc. 22, 15)
Dit heilbrengend lijden wordt in iedere Mis met al zijn vruchten op geheimvolle wijze tegenwoordig gesteld.
 
In het eerste deel van de consecratie buigt de priester zich over het brood en spreekt de woorden: "Dit is mijn Lichaam - Hoc est enim corpus meum"
Daarna houdt hij geen brood meer vast, maar het geofferde Lichaam van Christus.
 
Over de consecratie zegt het concilie van Trente: "vanaf het begin leert de heilige kerkvergadering en belijdt zij openbaar en zonder terughouding dat in het verheven Sacrament van de Heilige Eucharistie na de consecratie van het brood en de wijn onze Heer Jezus Christus als waarachtig God en waarachtig mens, werkelijk en wezenlijk onder de gedaante van deze zichtbare dingen tegenwoordig is." (13de zitting 1551, 1 kapitel, DS 1636)
 
De heilige Thomas van Aquino bezingt dit geheim met de woorden: "Smaak, gezicht en taszin, `t worde hier al misleid.
Door `t gehoor alleen maar heb ik zekerheid.
Ik geloof al wat ons Gods Zoon heeft gezegd,`t Woord der waarheid zelf is boven alles echt." (Hymne Adoro Te).
 
Geloof aan de werkelijke tegenwoordigheid van de Heer (de realis presentia) vindt in de klassieke Romeinse Ritus een passende uitdrukking als de priester direct - nog voor het opheffen - knielt ter aanbidding.
Daarmee lijkt hij op de drie Wijzen die toen zij het Kind in de kribbe zagen, direct neerknielden en Hem hulde brachten (vgl. Mat. 2, 11).
 
De kleine hostie bevat nu oneindig meer schatten, rijkdom en heerlijkheid in zich als op de hele wereld te vinden is.
De priester draagt zijn Schepper, Verlosser en Rechter in zijn handen.
Wat is voor hem meer passend dan uit heilige eerbied en zalige vreugde op de knieën neer te zinken. (Gihr. pag. 600).
 
Na de kniebuiging ter aanbidding heft de priester boven zijn hoofd (elevatio) de hostie omhoog als de in het oosten opgaande zon.
 
Hij toont de Hostie aan het gelovige volk (ostendit populo - missale Romanum) opdat de gelovigen aanschouwen en aanbidden: "Jezus, die ik gesluierd beschouwen moet, geef zo bid ik hierna wat mij dorsten doet. Dat ik ongesluierd aanschijn ik U ziend altijd zalig zij bij `t zicht van uwe heerlijkheid." (Visio beatifica, De zalige aanschouwing Gods: Adoro Te laatste strofe).
 
Tegelijk toont de priester met het geofferde Lichaam van Jezus ook de hemelse Vader.
"Hoe stelt de priester hier God voor ogen?
Het is de goddelijke mensheid van zijn eniggeboren Zoon, het voortreffelijkste evenbeeld van de allerheiligste Drievuldigheid.
Het kostebaarste kleinood, zoals nergens te vinden is bij alle schatten der aarde." (Martin van Cohem Erklarung des heiligen Messopfers, pag. 336).
 
In de opgeheven hostie treft de aanbiddende blik van de gelovigen samen met de blik van de hemelse Vader, zoals toen bij de doop in de rivier de Jordaan of zoals bij de gedaanteverandering op de berg Tabor, waar God sprak: "Dit is mijn geliefde Zoon, in wie ik welbehagen vind." (Mat. 3, 17 en 17, 5).
 
Naar het voorbeeld van Jezus wordt de consecratie in twee delen voltrokken.
 
Bij de consecratie van de wijn buigt de priester zich over de kelk en spreekt de woorden: "Dit is de kelk van mijn Bloed dat van het nieuwe en eeuwige Verbond (mysterie van het geloof) dat voor u en voor velen zal vergoten worden tot vergeving van de zonden."
 
Het heilig Lichaam en het kostbaar Bloed worden gedeeld tegenwoordig gesteld om tot een mystieke voorstelling van de gewelddadige kruisoffer, het vergieten van Bloed en de scheiding van lichaam en ziel aan te duiden.
Beide delen van de consecratie laten een wonderbare symmetrie zien.
 
Na de consecratie valt de bijzondere vingerhouding van de priester op.
Ook zij verkondigen op indrukvolle manier het geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van de Heer.
Op de dag van de priesterwijding werd de duim en de wijsvinger van de pasgewijde priester gezalfd.
Vanaf de eerste aanraking op het moment van de consecratie houdt hij beiden nu vast aan elkaar, en uit eerbied raakt hij met hen niets anders meer aan dan de hostie.
 
Unde et memores (daarom o Heer…)
Na de consecratie van het kostbaar Bloed staat de aansporing van Jezus: "zo dikwijls gij dit doet zult gij het doen tot gedachtenis aan Mij."
Juist deze gedachtenis wordt nu opgenomen, want uit het gedenken aan wat God voor ons heeft gedaan, groeit de dank en deze vraagt om een uitdrukkingswijze in het offer: "daarom o Heer gedenken (memores) wij uw dienaren en met ons uw heilig volk, het zalig lijden van Christus uw Zoon, onze Heer alsmede zijn verrijzenis uit de doden en zijn glorievolle hemelvaart en dragen (offerimus) uw verheven majesteit van uw eigen giften en gaven het zuiver + offer, het heilig + offer het vlekkeloze + offer het heilig + Brood van eeuwig leven en de kelk + van de onvergankelijke zaligheid."
 
Jezus zelf is de 'hostia pura' de reine, heilige en smetteloze offergave.
Hij is het heilig Brood van het eeuwig leven (vgl Joh 6,51)
 
De vijf kruistekens over de offergaven herinneren ons aan de vijf wonden van Jezus en aan zijn lijden en dood.
"Als de eucharistische offergaven worden genoemd dan is het kruisteken het passend symbool bij deze woorden, om ook voor het oog aanschouwelijk te maken dat op het altaar namelijk het Lichaam en Bloed aanwezig is dat eens op het kruis geofferd werd." (Gihr. pag. 616.)
 
Naast de gewijde priesters (nos servi tui) worden ook de gelovigen als meeofferende genoemd (sed et plebs tua sancta).
Daar worden de gelovigen aangesproken op hun boven natuurlijke adel van het algemeen priesterschap, waarover de Apostel Petrus spreekt: "Maar u bent een uitverkoren geslacht een koninklijk priesterschap, een heilige natie een volk dat Zijn bijzonder eigendom werd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht.
Vroeger geen volk nu Gods volk; vroeger van genade verstoken nu begenadigd." (1 Petr 2, 9 ev.)
 
Supra quae (gewaardig U)
Hier bidt de Kerk de hemelse Vader om haar - verenigd met het offer van Jezus - in welgevallen aan te nemen.
Daarbij herinnert de Kerk aan de heilgeschiedkundige samenhang van het eerste offer van Abel, het offer van Abraham en het offer van Melchisedech met het kruisoffer van Jezus.
Zo staat het ook in de secreta van de 7de zondag na pinksteren: "O God die de verschillende offers van de oude wet door het ene volmaakte offer tot hun vervulling hebt gebracht, aanvaard dit offer van uw toegewijde dienaren en wil het met gelijke zegen als weleer dat van abel heiligen, opdat hetgeen ieder uw majesteit ter ere heeft opgedragen, allen tot zaligheid strekke…"
 
Het karakter van voorbeeld van deze drie offer wordt op bijzondere wijze duidelijk:
 
1.Abel, de gerechte offert een lam
2.Abraham, de vader offert zijn zoon Isaak
3.Melchisedech offert brood en wijn.
 
Over de gerechte dienaar Abel staat geschreven: "De Heer zag neer op Abel en zijn offergave." (Gen 4, 4.)
Jezus zelf noemt de 'gerechte abel' (Mat. 23, 25) die zijn offer door zijn onschuldig bloed heeft voltooid en daarom een voorbeeld werd voor Hem 'wiens vergoten Bloed nog krachtiger roept dan het bloed van Abel' (Hebr 12, 24) en van wie Pilatus zegt: ik ben onschuld aan dit bloed (Mat. 27, 24).
 
Een hele bijzondere betekenisvolle betrekking bestaat er tussen het kruisoffer van Jezus en het offer van Abraham, want net als Jezus is ook Isaäk de eniggeliefde Zoon die zelf het hout voor het offer op de berg Moria naar boven heeft gedragen.
In hem vinden de woorden van Abraham hun uiteindelijke vervulling: "God zelf zal voor een offerlam zorgen" (Gen. 22, 8).
 
Ook de priesterkoning Melchisedech is een voorafbeelding van de Messias, over wie geprofeteerd is dat Hij priester zal zijn voor eeuwig op de wijze van Melchisedech (Heb. 5, 10 en Ps. 110, 4.)
Plaatsvervangend voor zijn hele geslacht geeft Abraham tienden, als Melechisedeh ter ere van de allerhoogste het offer bracht van brood en wijn. (vgl. Gen. 14, 18.)
 
Supplices te rogamus (ootmoedig vragen wij U)
Zoals de serafijnen in het visioen van Jesaja voor de hoge goddelijke troon hun aangezicht bedekten (vgl. Jes. 6,2) slaat de priester zijn blik naar de grond en buigt diep en bidt: "ootmoedig smeken wij U almachtige God laat dit offer door de handen van uw heilige engel overdragen op uw hoogverheven altaar voor het aanschijn van uw goddelijke majesteit."
De 'engel' en het 'hoogverheven altaar' herinneren aan de hemelse liturgie beschreven in de openbaring van Johannes: "En als Hij het zevende zegel opende werd het stil in de hemel, wel een half uur lang en ik zag de zeven engelen die voor God staan en hun werden 7 bazuinen gegeven. Een andere engel kwam en trad voor het altaar, dragend een gouden wierookschaal en veel reukwerk werd hem gegeven, dat hij opdroeg met de gebeden van de heiligen op het gouden altaar voor de Troon van God.
En de rook van de wierook steeg omhoog onder de gebeden van de heiligen uit de hand van de engel naar God toe." (Op. 8, 1-4).
 
De heilige Thomas van Aquino (Sth III 83, 4 ad 9) duidt de offerengel als Christus zelf, die als middelaar van het nieuwe verbond het offer van de Kerk naar het hemelse altaar draagt.
 
Terwijl het eerste gedeelte geheel naar God gericht is, gebeurt bij de woorden: "ut quotquot" (opdat wij allen) een duidelijk wending.
De priester kust het altaar en smeekt de goddelijke zegen af: "opdat wij allen die door deelneming aan dit altaar, het allerheiligste Lichaam + en Bloed + van uw Zoon gaan nuttigen, met hemelse zegening en genade vervuld worden."
 
Memento (gedenk…)
Nadat hij de zegen voor de levenden heeft afgesmeekt, gedenkt hij nu de lijdende Kerk, de zielen in het vagevuur, die in hun toestand niet meer zelf kunnen offeren, maar passief gelouterd worden: "gedenk ook o Heer uw dienaren en dienaressen N. N. die ons zijn voor gegaan met het merkteken van het geloof en in de slaap van de vrede rusten."
In de woorden "die ons zijn voorgegaan" ligt een vermaning voor de strijdende Kerk op aarde, want ook zij zal eenmaal deze weg moeten gaan.
Het is heilzaam aan de dood te denken en om in het licht van de dag van het oordeel, steeds bereid te zijn want: "de Mensenzoon komt op een uur dat gij Hem niet verwacht." (Mat. 24, 44.)
 
Het 'signum fidei' (teken van het geloof) is een onuitwisbaar merkteken dat bij de doop in de ziel is ingeprent als telken van onvoorwaardelijke toewijding en onverbreekbare trouw tot Christus en zijn Kerk.
 
De toestand van de zielen in het vagevuur wordt zeer positief beschreven als de 'slaap van de vrede' want ofschoon zij de voltooiing van hun verlossing nog niet ontvangen hebben, is de vrede hen al verzekerd.
Zij hebben nog niet hun doel bereikt, maar zijn op weg, en wel zo dat zij het doel niet meer uit het oog kunnen verliezen.
"Zalig zijn van nu af de doden die in de Heer sterven, Waarlijk spreekt de Geest, zij mogen uitrusten van hun moeiten, want hun werken begeleiden hen." (Op. 14, 13)
 
De hemelse zaligheid wordt op drievoudige wijze omschreven als een oord van verkwikking (locus refrigerii) van het licht (lucis) en de vrede (pacis)
De verkwikking duidt op de louterende straffen van het vagevuur die beeindigd worden: "transivimus per ignem et aquam; et eduxisti nos in refrigerium" - door vuur en water zijn wij geleid en U hebt ons geleid naar het oord van de verkwikking (Ps. 66, 12.)
 
Ook denken wij aan de bede van de rijke vrek in de parabel van de arme Lazarus: "In de onderwereld ten prooi aan vele pijnen sloeg hij zijn ogen op en zag Abraham met in diens schoot Lazarus. Hij riep: 'Vader Abraham erbarm U over mij en zendt Lazarus, opdat hij zijn vingers nat make om mijn tong te verfrissen, want ik wordt hier door grote pijnen gekweld.'" (Luc. 16, 23 ev.)
 
Als oord van het licht schildert Johannes het hemelse Jeruzalem: "De stad heeft noch de zon, noch de maan nodig, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam" (Op. 21, 23) en in Psalm 36 staat het heerlijke vers: "Aan de rijkdom van mijn huis laven zij zich met de stroom van uw goedheid lessen zij hun dorst.
Ja bij U is de bron van het leven, in uw Licht schouwen wij het licht." (Ps. 36, 9 ev.)
 
Bij de afsluitende bede 'per eundem Christum Dominum nostrum' buigt de priester het hoofd.
 
Dit is ongewoon, omdat de naam van Jezus hier niet genoemd wordt.
Allegorisch verklaart, duidt deze buiging op de dood van Jezus, die eveneens met gebogen hoofd is gestorven. (Vgl. Joh 19, 30).
Aan het kruis: "Stervend heeft Jezus aan het kruis zijn hoofd gebogen en is dan in de diepte van het dodenrijk afgedaald om de vromen die voor Hem gestorven zijn, te troosten en hen uit hun gevangschap te bevrijden.
Daarom wil de priester die hier voor allen die in Christus gestorven zijn bidt, dit in herinnering brengen" (Gihr. pag. 635.)
 
Nobis quoque (Wil ook aan ons…)
Omdat de gehele canon in stilte gebeden wordt, valt het hier op dat de priester zijn stem een beetje verheft en drie woorden duidelijk uitspreekt, waarbij hij zich met de rechterhand op de borst slaat: "nobis quoque peccatoribus - wil ook aan ons, zondaars, uw dienaren die op uw oneindige barmhartigheid vertrouwen enig deel en gemeenschap verlenen met uw heilige apostelen en martelaren…"
 
Hier is de reden aangegeven waarom hij met duidelijke stem bidt, want hij bidt voor zichzelf en voor de aanwezige clerus.
Door met duidelijke stem te bidden wordt de opmerkzaamheid van de overige geestelijken gewekt, opdat zij zich ook op de borst slaan en zich verenigen met het gebed van de celebrant.
Het slaan op de borst is niet alleen een uitdrukking van berouw en deemoed, maar kan op directe wijze verbonden worden met de allegorese van de vorige strofe.
Want toen Jezus zijn hoofd boog en stierf, sloegen allen zich op de borst: "Toen de honderdman zag, wat gebeurd was, prees hij God en zei 'werkelijk deze mens was een gerechte.' En allen omstanders die erbij waren en zagen wat gebeurd was, sloegen zich op de borst en gingen heen." (Luc. 23, 47 ev.)
 
Met de woorden: 'die op uw oneindige barmhartigheid vertrouwen' is een sterke gelijkenis duidelijk met de psalm waarin koning David, na zijn zware zonde bidt: "overeenkomstig uw overvloedige barmhartigheid, delg mijn zonde" (Ps. 51, 3.)
In de bede om aandeel en gemeenschap met de heiligen ontmoeten wij de wending "partem aliquam" (enig deel en gemeenschap…) want zo zegt het psalmist: "waarlijk één dag in uw voorhof is beter dan elders duizend dagen, liever op de drempel van Gods huis, als in de tent van zondaars te verkeren" (Ps. 84, 11.)
 
Onder aanvoering van Johannes de Doper worden 14 martelaren opgenoemd; zeven mannen en zeven vrouwen.
 
1. Stephanus
2. Matthias
3. Barnabas
4. Ignatius
5. Alexander
6. Marcellinus
7. Petrus Johannes de Doper
 
1. Felicitas
2. Perpetua
3. Agatha
4. Lucia
5. Agnes
6. Cecilia
7. Anastasia
 
Uit deze rij van martelaren springt er één uit: de heilige Ignatius, Bisschop van Antiochië, die rond het jaar 107 in Rome de marteldood stierf.
Van zijn laatste reis hebben wij zeven brieven, van wie de brief aan de gemeenschap van Rome op bijzondere wijze een uitdrukking is van offerbereidheid.
Bezorgd dat de romeinse christenen zouden proberen om zijn martelaarschap te verhinderen, schrijft Ignatius: "U kunt mij niet beter uw tedere liefde bewijzen, als dat U mij laat begaan, om mij aan het offer te wijden - juist nu het altaar al is opgericht: Stel u zelf tevreden met in een heilig koor van liefde God dank toe te zingen in Christus Jezus.
Alle goeds voor mij, als ik onderga naar wereldse maatstaven, om voor God op te stijgen.
Laat mij spijs worden voor de dieren, opdat ik door hen tot God mag geraken.
Ik ben het graan van God dat door de tanden van de dieren gemalen wordt, om rein brood van Christus te worden.
Vuur en kruis, een schare wilde dieren zal mijn lichaam verscheuren, mijn lichaamsdelen misvormen, mijn gebeente vermalen - kort, wat ook de duivel aan kwalen kan verzinnen, alles moge over mij komen als ik maar Christus win.
Alle geneugten der aarde veracht ik, ik veracht de koninkrijken der aarde; beter is het voor mij te sterven voor Jezus Christus, als te heersen over de landen der aarde.
Laat mij navolgen het lijden van mijn God.
Mijn liefde is al gekruisigd.
Geen vuur gloeit in mij, dat naar het aardse taalt, maar een bron van levend water borrelt in mijn hart op en roept tot mij: 'kom naar de Vader!' Alleen het brood van God verlang ik, het hemels brood van het leven, wat het vlees van Jezus Christus is, de Zoon Gods: alleen de drank verlang ik, Zijn Bloed, welke de onvergankelijke liefde is en het eeuwig leven" (Ign. van Antiochië Brief aan de Romeinen.)
 
De afsluitende bede om opname onder de levensgemeenschap van de heiligen (consortium Sanctorum) herinnert aan de woorden van Paulus: "Mocht gij in alles de Vader dank zeggen die ons in staat stelde aandeel te verkrijgen in de erfenis van de heiligen in het licht" (Kol. 1, 12.)
 
Per quem haec omnia (Door Hem, Heer…)
In de volgende strofe van de canon betekenen de woorden 'haec omnia' ( dit alles) allereerst de eucharistische elementen.
Daadwerkelijk heeft God de gaven van brood en wijn door de consecratie op de hoogst mogelijk en onovertroffen manier geheiligd, levend gemaakt en gezegend.
Uit deze levenloze materiële gaven werd "levend Brood." Ik ben het levende Brood dat uit de hemel is gekomen. Wie van dit Brood eet zal leven in eeuwigheid en het Brood dat Ik zal geven is mijn Vlees ten bate van het leven der wereld (Joh. 6, 51.)
Tegelijkertijd vertegenwoordigen de gaven boord en wijn ook de gehele zichtbare schepping.
In hen wordt plaatsvervangend de overige wereld gezegend.
Daarom worden de woorden: 'haec omnia' ook betrokken op de gaven van de natuur.
Daadwerkelijk werd in bepaalde tijden van de geschiedenis op speciale feesten voor de woorden: "per quem heaec omnia…" een zegening van natuurlijke dingen ingelast.
In een door paus Gelasius (492- 496) samengestelde rituele verzameling staat de aanwijzing om kort voor het einde van de canon de veldvruchten te zegenen.
Daar volgt een zegenformule die afsluit met de woorden: "… In nomine D.N.I.Chr, per quem haec omnia…" (Vgl. Gihr. pag. 651, voetnoot 3.)
 
Daaruit wordt geheel duidelijk dat het huidige 'per quem haec omnia' oorspronkelijk een vaststaande formule was voor verschillende zegenbeden. Een overblijfsel van zegeningen van gaven vinden wij nog in het pontificale Romanum, want de zegening van de ziekenzalving olie in de chrisma mis op wittedonderdag vindt precies op deze plek in de canon plaats.
 
Per Ipsum (Door Hem…)
Het 'per ipsum' is de afsluitende lofprijzing die de inhoud van de gehele canon nog een keer samenvat en uitdrukt.
 
De priester neemt de palla af van de kelk, doet een kniebuiging en pakt met eerbied de geconsacreerde hostie tussen de recht duim en wijsvinger en maakt langzaam drie kruistekens van de ene rand van de cuppa van de kelk naar de andere rand.
Zoals de tweedeling van de consecratie verwees naar de gewelddadige offerdood van Jezus, zo kan dit gebeuren als een symbolische samenvatting worden gezien van de opstanding.
 
De kruisen duiden de vier hemelrichtingen aan, vanwaar de Kerk zich verzameld heeft om in de vereniging met het oneindig waardevolle offer van Christus "door Hem en met Hem en in Hem God de almachtige Vader in de eenheid met de Heilige Gees - omnis honor et gloria - de Hem toekomende hoogste eer en verheerlijking te bewijzen."
 
Bij de woorden 'omnis honor et gloria' heft de priester kelk en geconsacreerde Hostie een klein beetje omhoog voor de kleine elevatie, om ook uiterlijk zichtbaar alles aan de hemelse Vader op te offeren.
Dit gebeuren wordt begeleid door het bellen van de misdienaar.
 
Na de hardop gesproken woorden 'Per omnia saecula saeculorum' antwoordt het volk 'amen' wat zoveel betekent als: "zo is het."
Dit schijnbaar onaanzienlijke woordje heeft op deze plaats een ongelofelijke betekenis, want op deze wijze stemmen de gelovigen in met de gehele offerhandeling op een feestelijke manier.
 
Pater Noster (Onze Vader)
Sinds Paus Gregoius de Grote (590- 604) volgt nu het 'Pater noster'.
In een brief aan de bisschop van Syracuse (ep. 7, 63) zegt hij "als al door mensen gemaakte gebeden over de offergaven gesproken worden, dan is het passend dat dit des te meer gedaan wordt met het door de Heer zelf gegeven gebed."
Hij zelf begreep het gebruik van het 'Pater noster' als een belangrijke aanvulling op het voltooien van de canon.
Omdat het uitdrukkelijk binnen de invloedsfeer van de canon staat moet het alleen door de priester gebeden worden.
 
De vierde bede om het dagelijks brood heeft niet alleen de voeding voor het lichaam op het oog maar omvat de behoeften voor de hele mens, zowel zijn lichamelijk als geestelijk welzijn.
Want niet alleen van brood leeft de mens (vgl. Mat. 4,4 en Deutr. 8, 3.)
Heel duidelijk zien wij hier ook al de overgang en voorbereiding op het ontvangen van de Heilige Communie.
 
Embolisme
De laatste bede van het 'onze Vader' wordt aangeduid als 'embolisme' waar de canon definitief wordt afgesloten.
 
"Verlos ons, zo bidden wij o Heer van alle kwalen, verledene, tegenwoordige, en toekomstige en wil ons op de voorspraak van de heilige en glorierijke Maria, Moeder van God en altijd Maagd en van uw heilige apostelen Petrus en Pauus en Andreas en van alle heiligen + vrede schenken in onze dagen, opdat wij door de hulp van uw barmhartigheid voor altijd van zonde vrij en tegen alle onrust beveiligd wezen".
Bij de woorden 'vrede schenken' maakt de priester met de pateen een kruis over zich, want hij bidt om de echte vrede die Christus door zijn kruis heeft gebracht.
Dan kust hij de pateen en schuift haar onder de geconsacreerde hostie.
Deze opname van de Heilige Hostie duidt de zalige Harbanus Maurus (776 - 856) als de symbolische graflegging en de kus als een teken van liefde en eerbiedwaardigheid. (Gihr. pag. 662.)
 
De fractio (breking)
Al bij de consecratie werd gezegd dat Jezus bij het laatste Avondmaal het brood gebroken heeft: "Hij nam het brood, sprak het dankgebed , brak het en gaf het hun met de woorden: dit is Mijn Lichaam dat voor u gegeven wordt" (Luc. 22,19).
 
De breking wordt nu voltrokken.
De priester pakt de palla van de kelk, maakt een kniebuiging, pakt de geconsacreerde Hostie en breekt (fractio) haar met eerbied doormidden. Breekt een kleinstukje van de linker helft af en maakt als teken van de vrede (pax) drie kruisjes over de cuppa van de kelk (consignatio) en laat dan dit kleine partikel in de cuppa van de kelk in het kostbaar Bloed van Christus vallen (mixtio).
 
De vroege christenen hebben het breken van het brood als een zeer sterk symbool beschouwd en de term (zoals ook gebeurd is met de term 'eucharistie' = dankzegging) gebruikt om de hele handeling van het eucharistische offer daarmee aan te duiden: "zij volharden in de leer van de apostelen, in de gemeenschap en het 'breken van het brood.'" ( Hand. 2, 42.)
 
De breking van de geconsacreerde Hostie wordt direct boven de kelk met het kostbaar Bloed voltrokken.
Zij is weer een herinnering aan de gewelddadige offer dood van Jezus en in het bijzonder aan het openen van zijn zijde waaruit zijn kostbaar Bloed vloeide tot heil voor de hele wereld.
"Een soldaat doorstak zijn zijde met een lans en terstond kwam er bloed en water uit" (Joh. 19, 34.)
 
Consignatio en pax.
Met het kleine partikel gebroken van de linker helft van de geconsacreerde Hostie maakt de priester driemaal een kruis over de kelk (consignatio) en spreekt: "De vrede + des Heren zij + altijd met + u."
Wij denken aan de woorden van de heilige apostel Paulus "Het was Gods raadsbesluit om allen met zich te verzoenen door Hem en vrede te stichten door het bloed aan het kruis vergoten" (Kol. 1, 19).
 
Mixtio
Tenslotte wordt dit kleine partikel van de geconsacreerde Hostie met het kostbaar Bloed vermengd terwijl de priester bidt: "Deze sacramentele vermenging van het Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus Christus strekke ons, die het gaan ontvangen tot eeuwig leven."
Door het samenbrengen van de gedeelde gedaanten van Lichaam en Bloed van Christus wordt weer - net als bij het 'per ipsum' - op symbolische wijze de verrijzenis tegenwoordig gesteld.