H. Bonifatius

 

Bonifatius, ook wel Bonifacius, geboortenaam: Wynfreth (Winfried) (nabij Exeter in Zuidwest-Engeland, 672 of 675 - gedood bij Dokkum, 5 juni 754 of misschien in 755) was een van de belangrijkste missionarissen en kerkhervormers in het Frankische rijk, bisschop, martelaar en heilig verklaarde. Bonifatius wordt ook de Apostel van de Duitsers genoemd. Meer nog dan missionaris was hij de inrichter van de kerkelijke structuren in het gebied van het huidige Duitsland en, wat evenzeer cruciaal is geweest, de binding daarvan aan de Heilige Stoel. Bonifatius werd zo de architect van het christelijke West-Europa, omdat hij een groot aandeel had in de grondvesting van de kerk van Rome en in de groei naar culturele eenheid van West-Europa.

 

Er zijn verscheidene werken geschreven over het leven van Bonifatius, van kort na zijn dood tot ongeveer 1100. Volgens de door Willibald geschreven vita, ongeveer dertien jaar na zijn dood, werd Bonifatius als Winfrid of Wynfrith geboren in een adellijke familie. Als familieleden van Bonifatius wordt ook wel vermeld Richard van Wessex, Willibald van Eichstätt, Winnibald en Walburga. Waarschijnlijk was Crediton in Devonshire zijn geboorteplaats. Willibald beschrijft hoe de jonge Winfried zich tegen de wil van zijn vader al wilde wijden aan het kloosterleven. Toen zijn vader dodelijk ziek werd en bijna overleed, zag hij dat als een teken, gaf hij toe en vertrouwde de zevenjarige Winfried als puer oblatus toe aan het klooster. Hij kreeg zijn opvoeding en theologische scholing in de abdijen van Exeter en Nhutscelle (Nutshalling, nu Nursling bij Southampton), waarna hij toetrad tot de Benedictijner orde. Op zijn dertigste, rond 705, werd hij tot priester gewijd. Hij werd hoofd van de kloosterschool en maakte naam als leraar, exegeet, historicus, grammaticus en literator. De eerste Latijnse grammatica in het Engels was van zijn hand. Hij was bestemd om abt te worden, maar de missie was zijn grote doel.

Eerste missie naar Friesland
In 716 verliet Winfried Engeland om een eerste missie-expeditie naar Friesland te ondernemen. Hij wilde de bewoners bekeren tot het christendom door in hun eigen taal tot hen te prediken. Zijn eigen Oudengels of Angelsaksisch was immers verwant aan het Oudfries. Deze eerste zendingsreis werd een mislukking door de politieke omstandigheden: onder leiding van koning Radboud konden de Friezen in deze korte periode profiteren van de Frankische Burgeroorlog, die uitbrak na de dood van Pepijn van Herstal. Zij brachten de Franken, die onder leiding stonden van de latere hofmeier Karel Martel, in samenwerking met de Neustriërs een nederlaag toe in de Slag bij Keulen. Juist de Frankische steun was cruciaal bij de kerstening. Winfried werd door deze gebeurtenissen gedwongen huiswaarts te keren.

Missie en kerkelijke hervorming onder de Germanen
In 718 reisde hij eerst met aanbevelingsbrieven van de bisschop van Winchester naar Rome, om goedkeuring te verzoeken aan paus Gregorius II. De paus verleende hem het recht om onder de Germanen ten oosten van de Rijn te bekeren tot het christendom en gaf Winfried een nieuwe naam: Bonifatius (hij die het goede doet), de naam van de heilige van de vorige dag.

Na de dood van Radboud in 719 kon Karel Martel de Friezen terugdringen en kon bisschop Willibrord zijn missioneringswerk voortzetten. Bonifatius assisteerde hem hierbij vanuit zijn bases Antwerpen en Utrecht. Willibrord wilde hem aanwijzen als opvolger van de bisschopszetel, maar Bonifatius gaf de voorkeur aan het missioneringswerk en weigerde. Hierop ging hij in 722 voor de tweede maal naar Rome, waar de paus hem benoemde tot bisschop-missionaris van de Germaanse gebieden om deze zo onder het gezag te brengen van de kerk van Rome. Bonifatius werkte vijf jaar in Hessen, Thüringen en Friesland.

Omhakken van de heilige boom
Om de overmacht van christenen en het Frankische gezag te bewijzen, hakte Bonifatius volgens Willibalds hagiografie in 723 de heilige Donareik om. Deze stond in Geismar nabij Fritzlar op de grens van het gedeeltelijk christelijke Hessen en het grotendeels niet-christelijke Nedersaksen, niet ver van de Frankische vesting Büraburg. Toen er geen wraak volgde van de vereerde goden, namen veel van de Germanen het christelijk geloof aan. Het omhakken van de eik wordt door velen beschouwd als het begin van de kerstening onder de Noord- en Middelduitse Germanen. Van het hout bouwde Bonifatius een kapel, gewijd aan St. Petrus; de kapel werd de kiemcel van het latere klooster in Fritzlar. Later vestigde hij daar het eerste bisdom in de Germaanse landen ten noorden van de oude Romeinse rijksgrens (limes). Tot 732 werkte Bonifatius in Hessen en Thüringen.

Bisdommen en synoden
In 732 benoemde paus Gregorius III Bonifatius tot aartsbisschop - zij het in eerste instantie zonder zetel - en tot pauselijk vicaris voor het oostelijke deel van het rijk der Franken. Bovendien verleende hij hem toestemming om bisdommen te gaan stichten. Tot aan 736 werkte hij in Beieren, waar hij de Kerk reorganiseerde, onder andere door het stichten van bisdommen in Regensburg, Passau, Salzburg en Freising.

Van 736 tot aan 753 bleef Bonifatius voornamelijk als kerkhervormer aan het werk in het Frankische rijk aan beide zijden van de Rijn. Zo organiseerde hij de grote Austrasische synoden van 742 (Concilium Germanicum, plaats onbekend) en 743 (Les Estinnes) en de Neustrische synode van 744 (Soissons).

In 744 liet hij Sturmius het klooster van Fulda stichten dat uitgroeide tot een plaats van Europese betekenis. In 745 werd hij aartsbisschop-metropoliet met zetel te Mainz.

Frankische expansie
Bonifatius genoot vanaf 723 de steun van de christelijke Frankische koningen. Dezen streefden ernaar de niet-christelijke Saksen te onderwerpen en de Saksische gebieden binnen hun groeiende rijk te brengen. Bonifatius verzekerde zich van de steun van zowel de paus als van de hertog van Beieren. Hij benoemde uitsluitend eigen volgelingen als bisschop. Ondanks zijn rigoureuze handelen zocht Bonifatius aansluiting bij de denkwereld van de Germanen door de lokale, traditionele feestdagen een christelijk equivalent te geven. Een groter probleem was echter dat het Ierse christendom, dat wezenlijk afweek van het Romeinse christendom, al enige voet aan de grond had gekregen in de Germaanse gebieden. Daarnaast waren veel bisschopszetels in handen van leken, edelen die zelfs bisschopsdynastieën hadden gevestigd. De Frankische adel zag niet graag dat Bonifatius het primaat van Rome oplegde aan bisdommen die al sinds eeuwen in handen van de adel waren; zij had problemen met het celibaat en het verbod op de jacht.

Om hier verandering in aan te brengen had hij de hulp nodig van Karel Martel, maar die hield zich bezig met Arabische en Langobardische invallers. Nadat Karel Martel in 741 overleed, kwamen zijn zonen Pepijn en Carloman aan de macht als hofmeier. Beiden waren opgegroeid in een klooster en meer bereid om Bonifatius te steunen in zijn hervormingen. In 742 hield Carloman de concilium Germanicum, waarbij Bonifatius aangesteld werd als hoofd van de Austrasische Kerk, aartsbisschop en gezant van Petrus. Deze periode vormde een hoogtepunt in zijn leven.

Het was mogelijk Bonifatius die in 751 Pepijn de Korte tot koning zalfde. Zijn invloed nam echter aan het einde van zijn leven af. Ondanks de steun van de paus werd hij niet de bisschop van Keulen. In 753 was de bisschopszetel van Utrecht een twistappel tussen Bonifatius en de bisschop van Keulen geworden. In een brief aan paus Stephanus II legde Bonifatius uit dat Keulen Utrecht als suffragaanbisdom van Keulen beschouwde op grond van een schenking door de vroegere (antiquus) koning Dagobert I, Merovingisch koning tussen 623 en 639. Keulen zou het Utrechtse castellum met het eerder genoemde kerkje in eigendom hebben gekregen, mits het de Friezen zou kerstenen. Bonifatius betoogde echter dat Keulen niets aan deze missionering had gedaan en de schenking dus vervallen was. Bonifatius toog vervolgens zelf naar de Friese Oostergouw om daar de bekeringen tot het christendom voort te zetten.
 
 

Laatste missie naar Friesland
De Codex Ragyndrudis, dit beschadigde boekwerk werd volgens bepaalde overlevering door Bonifatius gedragen tijdens zijn dood Bonifatius had nooit de hoop opgegeven om ook de Friezen te bekeren tot het christendom. Als hoogbejaarde kerkelijk leider trok hij in 754 met een gevolg, militairen en bewakers, opnieuw naar Friesland. Hij doopte daar grote aantallen Friezen. Ook belegde hij een grote bijeenkomst om nieuw bekeerden tot het christendom gemeenschappelijk het sacrament van het heilig vormsel toe te dienen, die te Dokkum zou plaatsvinden. Hij sloeg daar zijn kamp op. Maar in plaats van daar zijn bekeerlingen te treffen, werd hij er de volgende ochtend overvallen door een groep gewapende Friezen die onder Bonifatius' missiecompagnie een slachtpartij aanrichtten. Op 5 juni 754 werd hij gedood, samen met zijn 52 metgezellen, onder wie zijn hulpbisschop Eoban. De oude geschiedschrijving spreekt over moord, maar een aantal hedendaagse historici plaatst daar kanttekeningen bij of verwerpt kwalificatie als moord geheel. 



 
 
Kritische benadering van Bonifatius
Volgens voornamelijk Duits-protestantse geschiedkundigen uit de negentiende eeuw was de voornaamste reden voor Bonifatius om overzee te gaan niet zozeer om Germanen tot het christendom te bekeren. Zijn bedoeling was eerder om het christendom zoals dat was overgebracht door Iers-Keltische missionarissen te bestrijden. Hij wilde het op Rome georiënteerde christendom (met al zijn canonieke gebruiken) bevorderen. Toch heeft hij ook verschillende pogingen ondernomen om niet-christelijke Friezen tot het christendom te bekeren. Deze theorieën maken deel uit van een pan-germanisme dat poneerde dat er een "oer-Duits" Christendom bestond; in de twintigste eeuw werden dit soort ideeën door nationaalsocialistische propagandisten aangehaald, met name door Robert Luft. Nationaalsocialistische veroordeling van Bonifatius is nog steeds in druk verkrijgbaar; Hans Wilhelm Hammerbachers Die Donar-Eiche uit 1968 werd recentelijk herdrukt.

Voor de derde en fatale reis van Bonifatius naar Friesland wordt een aantal kerk-politieke motieven genoemd alsook het beschermen van Bonifatius’ eigen positie en eer. Hij reisde met een groot (deels gewapend) gezelschap af naar Friesland. Dat was maar voor ongeveer 1/3 zelf christelijk. Dokkum lag op de "grens” tussen christendom en de Germaanse religie. Willibald beschrijft dat Bonifatius tijdens deze reis ‘de afgodendienst vernietigt’, ‘heidense tempels en beelden kapot maakt en omgooit’, ‘kerken bouwt en duizenden mannen, vrouwen en kinderen doopt’. Zij doen dit onder militaire bescherming. Zolang dit gedaan werd in de door de Franken overheerste gebieden zou dit geen problemen hebben opgeleverd. Maar toen ze de "kersteningsgrens” bereikten, zou dit door de Friezen kunnen zijn opgevat als een bedreiging en provocatie. Daar vinden Bonifatius en 52 medemissionarissen (en waarschijnlijk een veelvoud daarvan aan wapenknechten) de dood. Volgens Willibald bij een roofoverval. Mol oppert dat het een gecoördineerde actie is geweest van Friese heidenen die zich te weer wilden stellen tegen de kerstening.

Volgens Mol wijst een aanval bij het aanbreken van de dag, zoals Willibald beschrijft, op een openlijk gewapend treffen. "Volgens hun eigen wetten, zoals we die kennen uit de Lex Frisionum, hadden de Friezen het volste recht om tempelschenners en de aantasters van heiligdommen met de dood te bestraffen”. In Willibalds ‘vita’ worden de wraakacties na Bonifatius’ dood beschreven, die vele Friezen het leven gekost hebben.

Rol in de Nederlandse geschiedenis
Bonifatius wordt als grote heilige vereerd onder de rooms-katholieken. Hij is los daarvan ook een bekende figuur in de Nederlandse geschiedenis, hoewel zijn rol daarin op zichzelf klein is geweest. Hij zou die bekendheid in onze gewesten niet gekregen en gehouden hebben als hij niet door niet-christelijke Friezen gedood was op Nederlandse bodem. Bonifatius was een hervormer en organisator van formaat. Zijn betekenis voor de christelijke kerk in Europa is enorm. Als missionaris wordt zijn betekenis wel geringer ingeschat dan die van zijn voorganger Willibrord en zijn opvolgers Willehad en Liudger.

Verering
De verering van Bonifatius ontstond reeds kort na zijn dood. Willibald beschreef een wonder dat aan Bonifatius wordt toegeschreven: het paard van de administrator Abba struikelde enige tijd na Bonifatius' dood op een terp, waarna daar volgens deze biograaf een zoete bron ontsprong. Het centrum van de verering ligt echter niet in Friesland. Na een kort verblijf in de Sint-Salvatorkerk in Utrecht en later in Mainz werd het stoffelijk overschot van Bonifatius overgebracht naar de abdij van Fulda, waar het in een schrijn onder het hoofdaltaar van de kathedraal werd begraven. Mede dankzij de Bonifatiusverering werd Fulda een belangrijk centrum van boekproductie (onder leiding van abten als Hrabanus Maurus) en sinds het midden van de negentiende eeuw één van de belangrijkste plaatsen van het Duitse katholicisme: elk jaar komen de Duitse bisschoppen samen bij Bonifatius’ graf. Aan de verering van Bonifatius te Fulda is een sterke impuls gegeven door de in 2003 heiligverklaarde Arnold Janssen. De naamdag van Bonifatius is zijn sterfdag, 5 juni. Hij wordt afgebeeld als bisschop met een evangelieboek waar een zwaard doorheen steekt (met het boek zou hij zich hebben beschut tegen het wapen); met zijn staf doet hij een bron ontspringen.

De verering in Dokkum kreeg na de Reformatie eigenlijk pas weer gestalte in 1927 door de invloed van de karmeliet Titus Brandsma (overleden in Dachau in 1942; zalig verklaard in 1985). In 1962 werd in Dokkum een standbeeld voor hem onthuld door de toenmalige prinses Beatrix. Volgens de gemeente Dongeradeel komen er elk jaar tussen de 25.000 en 40.000 pelgrims naar Dokkum.

De Vitae
De verhalen over Bonifatius zijn voor een deel gebaseerd op zogenaamde hagiografieën, vitae of heiligenverhalen. Geschiedkundige realiteit en fictie lopen in een heiligenverhaal dikwijls door elkaar. Men mag een hagiografie dan ook niet a priori als een objectieve historische bron beschouwen, maar wel als een cultuur-historische. Over Bonifatius zijn minstens vier vitae geschreven. Bij deze vitae was het doel van de schrijvers om het geloof te verbreiden en te versterken. Mede door hem martelaarstatus toe te schrijven, kon Bonifatius voorgedragen worden voor een heiligverklaring. Dat Bonifatius zich met een boek (de Ragyndrudis Codex uit Capua, een boek met anti-ariaanse geschriften) tegen zijn belagers zou hebben beschermd, is pas in een latere vita beschreven. Later is dat boek weer als de Bijbel geïnterpreteerd.