Eerste martelaren van de Kerk van Rome
Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1969) voerde naast vele andere veranderingen ook vernieuwingen door op het gebied van de liturgie en de heiligenkalender. |
|
Intussen hielden christenen zich afzijdig van het openbare maatschappelijke leven.
Bij alle openbare gelegenheden en gebeurtenissen moest een wierookoffer worden gebracht aan de Romeinse goden, aan de goddelijkheid van de staat en van de keizer.
Dat hield in dat er voor een godenbeeld een bak met gloeiend houtskool klaarstond, met daarnaast een bak wierookkorrels.
In het voorbijgaan wierp men meestal zonder nadenken een enkele korrel op het vuur.
Voor christenen botste dat met hun overtuiging dat God alleen eer moest worden gebracht.
Zij voelden dergelijke offers hoe nietszeggend en routineus ze soms ook waren geworden - als verraad aan God.
Hoe dan ook, in de eerste jaren van hun verblijf te Rome, kenden men ze eigenlijk alleen bij geruchte.
Een uitstekende voedingsbodem voor verdachtmaking als je een zondebok nodig hebt.
Dat was het geval na de beruchte brand van Rome in 64.
Tot op de dag van vandaag gaat men er meestal van uit dat de keizer ze zelf heeft laten aansteken.
Hij hield ervan op zijn bordes dat uitkeek over arme krottenwijken van de stad, Homerus te declameren.
Hij wilde zo levendig mogelijk de brand van Troje voor zich zien die uiteindelijk zou leiden tot de stichting van de stad Rome.
Daarom had hij de krottenwijk beneden zich in brand laten steken
Bovendien maakte hij zo meteen meer ruimte om zijn gouden paleis uit te breiden.
Er vielen honderden slachtoffers.
Om de geruchten de kop in te drukken die naar hem als schuldige wezen, liet hij christenen arresteren en op geraffineerde manieren doodmartelen.
Zo was er een groep die gekruisigd werd; anderen werden in dierenvellen genaaid en voor de wilde beesten geworpen, waardoor ze wreed werden verscheurd; een derde groep werd eveneens in dierenvellen genaaid, maar vervolgens met pek en olie overgoten om als fakkels te dienen en zo de tuinen van de keizer te verlichten.
Hoewel hun sterfdata meestal enkele jaren later worden geschat, zijn er nog steeds onderzoekers die menen dat zowel Petrus als Paulus behoord hebben tot deze slachtoffers van de eerste generatie.
Deze eerste vervolgingen vormden achteraf gezien een opmaat voor meerdere periodes van christenvervolging in de eerste drie à vier eeuwen van onze jaartelling.
De meest beruchte periodes waren onder:
1 keizer Nero (54-68; m.n. 64)
2 keizer Domitianus (81-98; m.n. 95)
3 keizer Trajanus (98-117; m.n. 107)
4 keizer Marcus Aurelius (161-180; m.n.166)
5 keizer Septimius Severus (193-211; m.n. 199)
6 keizer Maximinus Thracius (235-240; m.n.236)
7 keizer Decius (249-251)
8 keizer Valerianus (253-260; m.n. 257)
9 keizer Aurelianus (270-275; m.n. 275)
10 de keizers Diocletianus & Maximianus (284-305; m.n.303-304)