Hoogfeest van Allerheiligen
Epistel
Apok. 7, 2–12
In die dagen zag ik,
Johannes, een andere engel nederkomen uit de richting van het Oosten, en hij
had bij zich het zegel van de levende God.
Hij riep met luide stem tot de vier
engelen, die opdracht hadden schade toe te brengen aan de aarde en de zee, en zeide:
"Brengt geen schade toe aan de aarde of de bomen, voordat wij de dienaren van
onze God getekend hebben op hun voorhoofd.
En ik hoorde het getal van de
getekenden: honderdvierenveertigduizend getekenden uit al de stammen van de
kinderen Israëls: uit de stam Juda twaalfduizend getekenden, uit de stam Ruben
twaalfduizend getekend, uit de stam Gad twaalfduizend getekenden, uit de stam
Aser twaalfduizend getekenden, uit de stam Neftali twaalfduizend getekenden,
uit de stam Manasse twaalfduizend getekenden, uit de stam Simeon twaalfduizend
getekenden, uit de stam Levi twaalfduizend getekenden, uit de stam Issachar
twaalfduizend getekenden, uit de stam Zabulon twaalfduizend getekenden, uit de
stam Jozef twaalfduizend getekenden, uit de stam Benjamin twaalfduizend
getekenden.
Daarna zag ik een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle
naties en stammen en volken en talen; zij stonden voor de troon en voor het
Lam, gekleed in witte klederen met palmtakken in de hand; en zij riepen met
luide stem en zeiden: Heil aan onze God, Die op de troon is gezeten, en aan het
Lam!
En al de engelen stonden rondom de troon, en rondom de ouderlingen en de
vier levende Wezens; en zij vielen voor de troon op hun aangezicht neder om God
te aanbidden en zij zeiden: Amen!
Alle lof en heerlijkheid en wijsheid en dank
en eer en macht en sterkte aan onze God in de eeuwen der eeuwen.
Amen!”
Evangelie
Mt. 5, 1–12
In die tijd
ging Jezus bij het zien van de menigte de berg op; en toen Hij Zich had
neergezet, kwamen Zijn leerlingen tot Hem.
Dan opende Hij de mond en
onderrichtte hen als volgt: "Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het
rijk der hemelen.
Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het Land in bezit
nemen.
Zalig zij, die wenen, want zij zullen getroost worden.
Zalig zij, die
hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid verwerven.
Zalig de
zuiveren van harte, want zij zullen God zien.
Zalig de vredebrengers, want zij
zullen kinderen Gods genoemd worden.
Zalig zij, die vervolging lijden ter wille
van de gerechtigheid, want aan hen behoort het rijk der hemelen. Zalig zijt gij
wanneer men u beschimpt en vervolgt en valselijk beschuldigt van allerlei kwaad
om mijnentwille; verheugt en verblijdt u, want overvloedig is uw loon in de
hemel.”
|