Feest van ALLERZIELEN*

 
…Dona eis Requiem Aeternam!...

Het martyrologium deel ons vandaag op de eerste plaats mee: "Heden vieren wij de gedachtenis van alle overleden gelovigen."
Nadat de Kerk, als een zorgzame en liefdevolle Moeder zorg gedragen heeft, aan haar kinderen, die zich reeds in de hemel verheugen met passende luister te eren, wil zij ook alle zielen die zich nog in de plaats van loutering toeven, door haar krachtige voorspraak bij de Heer en Bruidegom Christus ondersteunen., opdat zij zo spoedig mogelijk in het gezelschap van de hemelse burgers geraken.

De geschiedenis:
De invoering van de gedenkdag van alle gestorven gelovigen, die zich in staat van zuivering bevinden, gaat terug tot de goedhartige abt Odilo van Cluny (gestorven in 1048), die in 998 voorschreef, dat in alle kloosters, die tot Cluny behoren op de eerste November na de vespers het dodenofficie moest worden gehouden.
Dit gebruik vond navolging en werd tenslotte door de gehele Kerk overgenomen.
Het dodenofficie: is de gebedsdienst van het innig medelijden, van de edelmoedige bereidvaardigheid om te helpen, van de krachtige troost, van de gematigde droefheid in christelijk - sterke liefde.
Onze plaats bij dit officie is: tussen de rechtvaardige, barmhartige God en de dierbare, met ons verenigde zielen in het louteringsvuur.
Echter, wij blijven niet alleen in die toestand, maar wij worden als troostende engelen nu eens meer tot God, dan weer meer tot de lijdende broeders en zusters getrokken.
God toont zich aan ons in het uitdelen van zijn straffen, in zijn heiligheid, in zijn oneindige goedheid.
Vóór alles door ons te wenden tot God, door te naderen tot God, moeten wij het dodenofficie bidden.
 

Afbeelding invoegen

Hij wil zijn dienaren en vrienden,die reeds in staat van Heiligmakende Genade gestorven zijn,nu van alle vlek en zonde door het noodzakelijke straf en louteringslijden reinigen, om ze zo spoedig op te nemen in de eeuwige zalige aanschouwing en vereniging in de Hemelse stad.
Ons contact met de arme zielen in het dodenofficie komt hierop neer, dat wij de overledenen in verschillende toestanden en overgangen van hun nood en kwelling aantreffen, ja, dat wij dikwijls in de geest als naar hun lourteringsoord met al haar straffen en pijn worden verplaatst, om in hun plaats zelf te klagen, dringend en vol vertrouwen om verzachting te bidden, maar ook hartelijk en kinderlijk God voor Zijn begenadiging te danken.
Het officie van de overledenen heeft het karakter van het brevier van de drie laatste dagen van de heilige Week.
Van de overigens gewonen inleidingen en slotgebeden blijft het meeste weg. ( openingsvers, hymne, Gloria Patri, omlijsting van de lessen)
Er waait een ernstige, afgemeten rouw door.
Alles wat feestelijk blij is vervalt.
De slotgebeden van elk deel der getijden verrichten wij geknield; wij zijn biddende voorsprekers van de dierbare afgestorvenen.
Tot aan PiusX toe had het dodenofficie slechts vespers, metten en lauden, de drie oude oorspronkelijke delen van het officie.
Nu is het voor ALLERZIELENDAG ook met alle andere kleine getijden aangevuld.
Zodat nu een volledig eigen officie wordt gebeden.
Het oude dodenofficie met alleen vespers, metten en lauden is een gedenkteken van de oudste getijdenliturgie van de Kerk.
– de dodenvespers werken diep op, het gemoed.
Steeds weer klinkt in plaats van de lofprijzing de bede: "Heer geef hun de eeuwige rust"….in de psalmen zingen wij met de arme zielen en voor hen. In de verschillende psalmliederen van het gehele doden-officie, trekt het vagevuur onze geest naar de menselijke ellende en de menselijke zwakheid, naar de verschrikking van het doodsuur en het laatste oordeel, naar hun laatste pijn, maar ook naar de oneindige goedheid van God, die troost en naar de Hemel trekt.
Bij het hoogtepunt van de vespers, bij het Magnificat, rijst de hoop, dan verschijnt de goddelijke Verlosser zelf en belooft in het omlijstingvers allen, die zijn Vader Hem heeft gegeven, in het Hemelse Rijk op te nemen.
De dodenmetten beginnen met het heerlijk invitatorium; "Aan de Koning voor wie alles leeft, Komt, laten wij aanbidden".
In de lessen van de eerste nocturne bidt de geduldige JOB, de ontroerende afbeelding van de lijdenden in het vagevuur, om verlossing uit zijn zwaar lijden, dat hij klagend schildert en waarvan hij de oorzaak van wenst te kennen.
In de tweede nachtwake wordt uit het boek van de H. Agustinus gelezen over de zorg voor de overledenen.
Dit oud-eerbiedwaardige document deelt ons mee, hoe waardevol het menselijk lichaam is, hoe eerbiedig wij de lijken begraven, en de overledenen door gebed te hulp moeten komen, hoe de heilige Kerk met gebed en Offeranden allen helpt, die zij helpen kan.
In de lessen van de derde nocturne verkondigt de Apostel van de volkeren ons het Christelijk geloof in de Verrijzenis.
Bijzonder ontroerend werken de beurtzangen, die meestal klagend uit de mond van de zielen opstijgen.
De Psalmen zweven tussen boetelingen leed (1ste en 3de nocturne) en hoop op de verrijzenis.
– De doden-lauden wekken de hoopvolste stemming in het gehele officie.
Wel beginnen ze met de boetepsalm 51, gaan echter onmiddellijk over naar de vreugde van de dank voor de oogst (psalm 65), naar het gloeiend verlangen naar vereniging met God (psalm 63), naar de jubel van de verrijzenis (canticum en ps.150).
Juist het canticum van Ezekias schildert ons zeer treffend de overgang van het lijden van het vagevuur naar de Zaligheid van de Hemel.
 
De Mis van ALLERZIELEN: (Requiem Aeternam…) bevat evenals de overige Missen voor de overledenen twee gedeelten uit verschillende tijdperken met stemmingen en gedachten van verschillende inhoud.
Het oudste, naar de christelijke oudheid teruggaande gedeelte, is hoopvol gestemd en brengt een blijde boodschap omtrent de verrijzenis van de lichamen.
Hiertoe behoort het introïtus met de opgewekte oogstpsalm 65 (de Kerk denk aan de zielenoogst; wij moeten de psalm in zijn geheel bidden om deze toespeling te begrijpen).
De antifoon van het introïtus is afkomstig uit het apocriefe boek Esdras (2,34 en 35) en is in de Liturgie op zijn laatst sedert de 6de eeuw in gebruik. Tot de oudere gedeelten behoren ook de twee lezingen, beide openbaringen van de verheerlijkte verrijzenis der doden.
In het epistel geeft de Apostel uitleg over de wijze, waarop de lichamen zullen verrijzen.
Het lichaam zal verrijzen, doch niet aan het bederf onderhevige vlees, maar het verheerlijkte lichaam zal zich met de ziel verenigen.
In het evangelie staat CHRISTUS als dodenverwekker uit een tweevoudige dood voor ons; op aarde verwekt Hij de mensen tot het leven van de Genade, op de Jongste Dag tot het leven van de heerlijkheid met lichaam en ziel.
Bij deze plaats sluit zich de heerlijke doden-prefatie aan.
Onnavolgbaar heerlijk zijn de korte verzen: "In CHRISTUS is ons de ster van de hoop op een zalige verrijzenis verschenen…aan die in U geloven, o Heer, wordt het leven niet ontroofd; het krijgt slechts een nieuwe vorm, als de woonplaats van het aards verblijf in stof is opgelost, staat hun een eeuwige woning in de Hemel bereid."
Het andere gedeelte van de Mis voor de overledenen is afkomstig van de tot zonden geneigde middeleeuwen en is niet zo opgewekt en zich van de overwinning bewust, maar vervuld van zorgen voor de gelovige zielen, om wier bevrijding het smeekt; dit gedeelte schildert dood en oordeel in zeer donkere kleuren.
Karakteristiek is hiervoor de sequentie Dies Irae.. ,een zeer dichterlijke schildering van het laatste oordeel.
Het heerlijke offerzang toont ons de heilige MICHAËL als begeleider van de zielen, die de gelovige zielen met de standaard aan de hellekrocht ontrukt en ze veilig bergt in het eeuwige licht.
Het gezang is het enige voorbeeld van een met verzen voorzien offertorium in ons Misboek.
Het oude gezang stoelt op de antiek-heidense voorstelling van de zielen begeleiding.
Ook de herhaalde gebeden dat "de zielen niet aan de vergetelheid ten prooi vallen" zijn heidense voorstellingen.
Geloof aan de verrijzenis van de lichamen en bezorgd gebed om bevrijding van de dierbare doden is dus de inhoud van de Mis.
Het gebed van de Kerk is klassiek.
Eerst wordt de reden aangegeven, waarom GOD ons liefheeft; Hij heeft ons geschapen en verlost.
De bede om vergiffenis van zonden steunt op twee motieven: ons gebed en het vertrouwen van de arme zielen.
Sterk wordt de nadruk gelegd op de gemeenschap der heiligen.
De secreta legt wederom de nadruk op de genade van het christelijk geloof, die ons het loon waardig maakt.
Met nadruk wordt erop gewezen, dat zolang het opdragen van de Mis duurt, de gelovigen brandende kaarsen dragen; dezen betekenen hier niet, zoals overigens door het jaar, de genade van het Doopsel, maar de gelovige zielen, in wier plaats wij staan en aan wie wij "het eeuwige licht"
wensen.