H. Johannes Chrysostomus

 
De heilige Johannes Chrysostomus (Grieks: Ιωάννης ο Χρυσόστομος, Kerkslavisch: Иоанн Златоуст, Ioann Zlato-oest), Nederlands, verouderd: Sint-Jan Guldenmond (Antiochië, ca. 345 – Comana, in Pontus, 14 september 407) was een beroemd prediker, aartsbisschop van Constantinopel, van 26 februari 398 tot 403. Hij is een van de kerkvaders en werd in 1568 verheven tot kerkleraar.
 
Johannes werd in 349 in Antiochië geboren uit Grieks-Syrische ouders. Verschillende geleerden verschillen van mening of zijn moeder Anthusa een heidense of een Christen was. Zijn vader was een hoge militair in het Romeinse leger. Johannes' vader stierf kort na zijn geboorte. Hij werd opgevoed door zijn moeder.
 
Hij werd of in 368 of 373 gedoopt. Hij aanvaardde de tonsuur als een lector (een van de lagere wijdingen binnen de Kerk) Als gevolg van de invloedrijke connecties van zijn moeder in de stad Antiochië begon Johannes zijn opleiding onder begeleiding van de heidense leraar Libanius. Van Libanius, zelf een beroemd redenaar, leerde Johannes de benodigde vaardigheden voor een carrière in de retoriek, evenals een liefde voor de Griekse taal en de literatuur.
 
 

Naarmate hij ouder werd raakte hij echter meer betrokken bij het Christendom. Hij studeerde theologie bij Diodorus van Tarsus, de oprichter van de gereconstitueerde school van Antiochië. Volgens de christelijke historicus Sozomenus zou Libanius op zijn sterfbed hebben gezegd dat Johannes zijn opvolger zou zijn geweest "als de christenen hem niet van ons hadden afgenomen”.
 
Chrysostomus streefde naar een extreem ascetisme en trok zich in 375 terug om als kluizenaar te leven; de volgende twee jaar bracht hij voortdurend staand door, nauwelijks slapend leerde hij de Bijbel uit zijn hoofd. Als een gevolg van deze praktijken kreeg hij blijvend last van zijn maag en nieren. Een slechte gezondheid dwong hem terug te keren naar Antiochië.
 
In 386 werd hij als presbyter (dat wil zeggen priester) gewijd door bisschop Flavianus I van Antiochië, die op dat moment niet in communio met Rome stond. In de loop van de volgende twaalf jaar verwierf hij zich een grote populariteit door de welsprekendheid van zijn preken, in het bijzonder zijn inzichtelijke uitweidingen van bijbelpassages en zijn zedenleer. Hieraan dankt hij ook zijn bijnaam Chrysostomus (= Guldenmond). De meest waardevolle van zijn werken uit deze periode zijn zijn Homilieën over diverse Bijbelboeken. Hij benadrukte liefdadigheid en maakte zich druk over de geestelijke en materiële behoeften van de armen. Hij sprak zich uit tegen het misbruik van rijkdom en persoonlijke eigendommen: "Wilt u het lichaam van Christus eren? Negeer hem niet als hij naakt is. Bewijs hem in zijde gekleed geen eer in de tempel, om hem daarna weer buiten staand te negeren, waar hij het koud heeft en slecht gekleed is. Hij die zei: "Dit is mijn lichaam" is dezelfde die zei: "Je zag dat ik hongerig was en je hebt mij geen eten gegeven", en "Wat u de geringste van mijn broeders heeft aangedaan, heeft U ook mij aangedaan" ... Wat heb je eraan als de Eucharistietafel is overladen met gouden kelken, als je broeder is gestorven van de honger? Begin ermee zijn honger te stillen om daarna met wat overblijft het altaar te versieren.
 

Zijn rechtlijnige uitleg van het Heilige Schrift - dit in tegenstelling tot de Alexandrijnse tendens naar een allegorische interpretatie van de Bijbel - betekende dat de thema's van zijn preken vooral praktisch waren. Hij legde uit hoe men de Bijbel in het dagelijks leven moest toepassen. Een dergelijke eenvoudige prediking droeg er toe bij dat Chrysostomus steun onder de gewone bevolking verwierf. Hij richtte een reeks van hospitalen op in Constantinopel om voor de armen te zorgen.
 
Patriarch van Constantinopel
In 398 werd Johannes Chrysostomus, tegen zijn zin, gevraagd de positie van patriarch van Constantinopel op zich te nemen. Hij betreurde het feit dat het keizerlijk hofprotocol hem nu grotere privileges deed toekomen dan die van de hoogste staatsambtenaren.
 
Tijdens zijn tijd als aartsbisschop weigerde hij pertinent om als gastheer voor uitbundige sociale bijeenkomsten op te treden. Ook trad hij op als boeteprediker. Dit maakte hem erg populair bij het gewone volk, maar onpopulair bij rijke burgers en de geestelijkheid. Zijn hervormingen van de geestelijkheid vielen bij deze groepen ook niet in goede aarde. Bij een bezoek van predikanten uit de provincie riep hij hun op terug te keren naar de kerken zoals deze bedoeld was om te dienen, zonder enige uitbetaling.
 
Zijn tijd in Constantinopel verliep tumultueuzer dan die in Antiochië. Theophilus, de patriarch van Alexandrië wilde Constantinopel onder zijn heerschappij brengen en verzette zich tegen de benoeming van Johannes Chrysostomus in Constantinopel. Als verklaard tegenstander van de leer van Origenes beschuldigde hij Johannes dat hij te onverschillig stond tegenover deze vermaledijde theoloog.
 
Theophilus had vier Egyptische monniken (bekend als "de Lange broeders") een disciplinaire straf opgelegd vanwege hun ondersteuning van de leer van Origenes. Zij vluchtten naar Johannes en werden door hem hartelijk verwelkomd. Een andere vijand maakte hij in Aelia Eudoxia, de vrouw van de keizer van het Oost-Romeinse Rijk Arcadius, die zich (misschien wel terecht) persoonlijk aangesproken voelde door Chrysostomus’ veroordelingen van extravagantie in vrouwelijke kleding.
 
Afhankelijk van hoe men hier tegenaan kijkt was Johannes of tactloos of zonder angst bij zijn veroordelingen van afkeuringswaardig gedrag in hoge kringen. Al snel werd er een alliantie tegen hem gevormd door Aelia Eudoxia, Theophilus van Alexandrië en anderen vijanden. Zij organiseerden in 403 een synode (de zogenaamde synode van de Eik), waar zij Johannes zijn verbinding met Origenes verweten. Hij werd onder andere schuldig bevonden aan verraad. Deze synode resulteerde in zijn afzetting en verbanning.
 
Verbanning en dood
Onder druk van het kerkvolk kon hij voor een korte periode terugkeren maar in 404 werd hij opnieuw verbannen.
 
Vanuit Armenië in de Kaukasus bleef hij corresponderen met zijn aanhangers en daardoor invloed uitoefenen. Het grootste deel van de brieven die van hem bewaard zijn stammen uit die tijd. Zijn tegenstanders kregen gedaan dat hij nog verder verbannen werd, naar de oostkust van de Zwarte Zee. Op weg naar zijn nieuw verbanningsoord stierf hij.
 
Nalatenschap
Keizer Theodosius II liet in 438 zijn stoffelijk overschot overbrengen naar Constantinopel.
 
Hij behoort zowel in het Oosten als het Westen tot de grote kerkvaders.
 
De Orthodoxe Kerk en de Oosters-katholieke Kerken eren hem als heilige (feestdagen: 13 november en 27 januari) en wordt gezien als één van de Drie Heilige Hiërarchen (feestdag: 30 januari), samen met de heiligen Basilius de Grote en Gregorius van Nazianze. Hij werd in de Rooms-katholieke Kerk door Pius V tot kerkleraar verheven en in 1908 door Pius X tot patroon der christelijke predikers. De kerken van de Westelijke traditie, met inbegrip van de Rooms-katholieke Kerk, Anglicaanse Kerk en de Lutheraanse kerk, herdenken hem op 13 september.
 
Zijn feestdag op 27 januari wordt in Vlaanderen ook het feest van de Honderd Dagen genoemd.